Het helen en herstellen van koloniale geschiedenissen

Esther Captain is als senior onderzoeker werkzaam bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden. Zij was als projectleider en onderzoeker betrokken bij het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ dat werd uitgevoerd door het KITLV samen met het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. In februari 2022 werd het slotwerk Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949 gepresenteerd. Samen met Onno Sinke schreef Captain het boek, Het geluid van geweld. Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946 dat in juni 2022 uitkwam. Greetje Bijl sprak met haar voor Genderview.


Wat zie jij als rode draad door je loopbaan?

Als je mijn loopbaan reconstrueert, lijkt het alsof het om een vloeiende lijn gaat, terwijl er breuken en omwegen in zitten die eveneens betekenisvol zijn. Ook voor mij gold lange tijd het bekende verhaal van tijdelijke aanstellingen. Nadat ik in 2002 was gepromoveerd, ging ik niet werken bij de universiteit, maar bij het Indisch Herinneringscentrum in Den Haag, dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, Bersiap-periode, dekolonisatie en migratie levend houdt. Dat was een bewuste keuze, omdat ik graag wilde werken met de Indische gemeenschap. In 2006 zette het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de subsidie van het Indisch Herinneringscentrum stop wegens frauduleuze praktijken van de directeur. Ik had er net een vaste baan, maar stond weer op straat. Gelukkig vroeg het ministerie van VWS mij om bij hen te komen werken als projectleider bij het programma ‘Erfgoed van de oorlog’, van 2007 tot en met 2010. Daarna heb ik van 2011 tot en met 2016 als hoofd onderzoek gewerkt bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Ondanks dat ik daar ook een vaste baan had, heb ik besloten om weg te gaan, aangezien onderzoeksresultaten vrijwel geen opvolging kregen. Vervolgens werkte ik drie jaar in een managementfunctie bij de Hogeschool van Amsterdam, als hoofd kenniscentrum.

Voor mij was het toen niet meer zo vanzelfsprekend dat ik weer in onderzoek terecht zou komen. Totdat de regering in 2016, na het verschijnen van het proefschrift van Rémy Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor, en de rechtszaken van de Stichting Nederlandse Ereschulden tegen de Nederlandse staat, eindelijk het besluit nam historisch onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog te financieren. Ik werd gevraagd om deel uit te maken van de onderzoeksgroep bij het programma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950’. Sinds drie jaar heb ik een vaste aanstelling bij het KITLV. Mijn deelstudie naar het geweld tijdens de Bersiap is inmiddels afgerond en heeft veel aandacht gekregen in de media.

In januari 2022 ontstond ophef over het gebruik van het woord ‘Bersiap’ bij de opening van de tentoonstelling ‘Revolusi! Indonesië onafhankelijk’ in het Rijksmuseum. Wat betekent Bersiap?

Het Maleise woord Bersiap betekent ‘Sta paraat’ of ‘Wees waakzaam’ en was een strijdkreet in de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Het woord wordt gebruikt om de periode van chaotisch geweld na het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1945 aan te duiden. Er wordt gezegd dat het woord een racistische lading zou hebben als je het uitlegt als alleen Indonesisch geweld, maar daar was geen sprake van: het ging om een soort burgeroorlog waar meerdere partijen (Indonesisch, (Indo-)Europees, Moluks, Japans, Brits-(Indisch) en Chinees) tegenover elkaar stonden.

In ons boek Het geluid van geweld brengen we naar voren dat in historiografisch opzicht Bersiap geen afzonderlijke periode was, maar het eerste deel van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Voor de Nederlandse, Molukse en Indo-Europese herinneringsgemeenschap, maar ook voor Indonesiërs en Chinezen in Nederland, is het van belang om de term Bersiap te blijven gebruiken. Zij hebben die strijdkreet namelijk zelf gehoord en vervolgens het geweld daarvan ondervonden.

In het slotwerk Over de grens wordt het woord ‘oorlogsmisdaden’ niet genoemd. Daar ontstond discussie over. Waarom spreken jullie niet van oorlogsmisdaden?

In het onderzoek gebruiken wij de term ‘extreem geweld’, waar wij ook oorlogsmisdaden toerekenen. Extreem geweld is per definitie een oorlogsmisdaad. Het lastige van de term oorlogsmisdaad is dat je het onderzoek dan in een beperkt juridisch kader plaatst. Wij willen het debat juist in de samenleving en met de Nederlandse regering voeren. Maar sommige mensen hebben dit opgevat als een teken dat wij het woord ‘oorlogsmisdaden’ om politieke redenen niet wilden gebruiken.

Hoe werden jullie boek Het geluid van geweld en het slotwerk Over de grens ontvangen in de Nederlandse samenleving?

Onze deelstudie Het geluid van geweld was constant het middelpunt van discussies in zowel Nederland als Indonesië. Ondanks het gepolariseerde debat in Nederland waren de recensies van zowel de links-progressieve als rechts-conservatieve hoek te spreken over de analyses. Wat betreft het slotwerk Over de grens: ik denk dat sommige mensen wel vinden dat Indië-veteranen alsnog de schuld krijgen voor hun optreden in Indonesië. Maar als je de bevindingen van Over de grens leest, worden de Nederlandse politici en de militaire leidinggevenden op hun verantwoordelijkheid aangesproken. Het pleit de uitvoerenden vrij – voor zover individuele militairen niet zelf over de schreef zijn gegaan. In moreel opzicht blijven mensen verantwoordelijk voor hun eigen daden. Maar de Nederlandse politiek en de generaals hebben hen in deze positie geplaatst.

Hoe was het om onderzoek te doen naar geweld tijdens de onafhankelijkheidsoorlog?

Voor een reconstructie van het geweld waren we aangewezen op traditionele bronnen, zoals de Nederlandse overheidsarchieven. Die vertegenwoordigen vooral het standpunt van de koloniale overheerser. Halverwege het onderzoek konden we vanwege corona niet meer naar Indonesië reizen, waardoor we aangewezen waren op online bronnen.

Ook de inhoud van het onderzoek maakte het moeilijk: extreem geweld. Vierenhalf jaar las ik gruwelijke verhalen over geweld tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. Dat heeft een weerslag op je als onderzoeker. Het voelde als een zware last op mijn schouders. Bij mij speelde ook nog een dubbele laag mee van mijn eigen familieverhaal. Als er wordt geschreven over een bepaalde plek in Jakarta waar geweld tijdens de Bersiap heeft plaatsgevonden, dan voelde ik als het ware de dreiging van de strijdende partijen die door de straten steeds dichter het huis van mijn familie naderden. Dat was soms beklemmend.

In mijn volgende onderzoek wil ik mij bezighouden met thema’s als het helen en herstellen van traumatische koloniale geschiedenissen. Ik hoop dat Het geluid van geweld helpt met de verwerking van het koloniale verleden. En dat een nieuwe generatie historici weer met nieuwe vragen komt.

Kan historisch onderzoek helpen bij de verwerking van het koloniale verleden?

Ik heb bij het schrijven van Indische geschiedenis gemerkt dat breuken tussen de generaties van belang zijn om te begrijpen waarom bepaalde kennis niet blijft hangen of niet wordt doorgegeven. Die breuken blijven bestaan, omdat ze niet worden overbrugd en geheeld. Iedere generatie komt weer met dezelfde vragen en probeert daar antwoorden op te formuleren – die overigens weer heel verschillend kunnen zijn.

Het is een drijfveer in mijn loopbaan om die kennis te onderzoeken en toegankelijk te maken door publicaties, exposities of met podcasts. Daarom ben ik benieuwd naar de ontvangst van Het geluid van geweld op de Tong Tong Fair, een groot Indo-Europees festival in Den Haag dat al meer dan vijftig jaar bestaat. De schrijfster Marion Bloem organiseert sessies met het thema ‘De rugzak van je ouders’. Vanwege mijn onderzoek ben ik als historicus gevraagd om bij die gesprekken te zijn. Marion Bloem is zelf als klinisch psycholoog opgeleid. Zij wil trauma’s bespreekbaar maken. Om niet op een anekdotisch niveau te blijven van de individuele ervaringen, heeft zij historici uitgenodigd om de historische context te geven.

Op politiek niveau heeft het onderzoek er voor gezorgd dat minister-president Rutte het regeringsstandpunt uit 1969 heeft herzien en zijn excuses heeft aangeboden aan de bevolking van Indonesië en ook aan Indië-veteranen. Het effect daarvan is niet te onderschatten. Symbolisch gezien is dat erg belangrijk. Het kan een ingrediënt zijn voor verwerking. Misschien niet voor individueel trauma, maar wel voor de Indische gemeenschap.

 
Wie behoren volgens jou tot de Indische gemeenschap in Nederland?

Het hangt af van de definitie die je wilt gebruiken. Voor mij verwijst Indisch primair naar Indo-Europees, dus van gemengde afkomst, diegene met Nederlandse en Indonesische ouders, grootouders of voorouders. De grootte van de gemeenschap hangt af van welke generaties je meetelt. Alleen de generatie van ooggetuigen, of ook de tweede generatie van kinderen, de derde generatie van kleinkinderen of de jonge vierde generatie van achterkleinkinderen die zich bewust Indisch noemt. De jongste generaties, die vrijwel allen in Nederland zijn geboren en getogen, omarmen de Indische (en ook Indonesische) cultuur en geschiedenis, terwijl de eerste en tweede Indische generaties altijd door de Nederlandse overheid is voorgehouden om te assimileren en integreren. De jongere generaties geven een andere invulling aan de levens van hun ouders en grootouders: het overheidsbeleid uit de jaren vijftig dat was gericht op assimilatie noemen sommigen bijvoorbeeld een vorm van onderdrukking.

Qua definitie kun je verder witte Nederlanders die in Indië of Indonesië hebben gewoond en gewerkt en ‘verindischt’ zijn, ertoe rekenen. En als je een hele brede definitie wilt hanteren, kun je Indië-veteranen erbij voegen. Die veteranen vormen een grote en heterogene groep: het gaat om militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) en ‘Hollandse jongens’ die als oorlogsvrijwilliger of dienstplichtige naar Indonesië zijn gegaan om te vechten voor het behoud van de kolonie. Op een bepaalde manier maken zij ook deel uit van die Indische geschiedenis. De Molukse gemeenschap beschouwt zichzelf doorgaans los van de Indische gemeenschap, maar bij de derde en vierde generatie zie je nu ook een vermenging met de Indische gemeenschap.

Tien of twintig jaar geleden zou ik de Indië-veteranen er niet bij hebben geteld. Ik ben daarin milder geworden. Nu hangt het er vanaf met wie ik spreek en in welke context. Als je de gemeenschap zo breed trekt, heb je het wel over meer dan een miljoen mensen in Nederland. Iedereen kent wel iemand die daar is geboren en opgegroeid, die daar heeft gewoond en gewerkt of heeft gevochten.

 
Wat was de belangrijkste conclusie uit jouw proefschrift uit 2002, Achter het Kawat was Nederland, Indische oorlogservaringen en –herinneringen, 1942-1995?

Mijn proefschrift ging over de herinneringscultuur van de Japanse burgerinterneringskampen. Het woord ‘kawat’ betekent in het Indonesisch ‘omheining’ (van de kampen). Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië werd de Nederlandse bevolkingsgroep door de Japanse bezetter in kampen geïnterneerd en daarmee van de Indonesische bevolking apart gezet. Volgens het Japanse beleid had de westerse bevolkingsgroep geen plaats in Azië. Voor de geïnterneerde mensen was dit ontzettend confronterend en ze moesten in de burgerkampen onder vreselijke omstandigheden leven. Kawat zag ik ook als een metafoor van het koloniale leven van vóór de Japanse bezetting, waarin de Europeanen een geïsoleerd leven leidden. In de kampdagboeken en de memoires kwam naar voren dat de Europeanen en Indonesiërs zich eigenlijk in gescheiden werelden bevonden. Er was geen direct contact met het grootste deel van de Indonesische bevolking, en zeker niet op een gelijkwaardige manier.

Veel Nederlanders zagen niet in dat zij deel uitmaakten van een structureel gewelddadig systeem, dat was gebaseerd op ongelijkheid tussen Nederlanders en Indonesiërs. Sommigen dachten oprecht daar iets goeds te brengen en hadden er geen oog voor dat het geen samenwerking was, maar een overheersing met geweld. Dat is tragisch.

Het is heel lastig om een koloniaal systeem te doorgronden, omdat je in een analyse zaken beschrijft en daarmee eigenlijk ‘vastzet’ of poneert. Maar zodra je het opschrijft zie je ook weer alle uitzonderingen op die regel. De Indische of Indo-Europese groep had bijvoorbeeld door haar dubbele afkomst mogelijkheden om grenzen te doorkruisen. Daarom is een intersectionele analyse belangrijk. Je kunt laten zien hoe de koloniale samenleving stoelde op een ongelijkwaardig systeem gebaseerd op allerlei kenmerken zoals etnische herkomst, uiterlijke kenmerken, gender, seksualiteit, klasse, leeftijd, opleiding. Zo stonden Indonesiërs in de koloniale maatschappij in principe onderaan de maatschappelijke ladder, maar adellijke Indonesiërs uit de vorstenhuizen zoals sultans en prinsen werkten met Nederlanders samen in het besturen van de kolonie. Deze adellijke families hadden daardoor wel toegang tot macht en rijkdom binnen het koloniale bestel.

 
Hoe verhoudt Het geluid van geweld zich tot jouw proefschrift?

Het zijn verhalen die chronologisch op elkaar aansluiten, maar het zijn verhalen over twee heel verschillende tijdperken. Mijn proefschrift gaat over de afsluiting van het Nederlandse koloniale tijdperk, terwijl Het geluid van geweld zich toelegt op de eerste fase in de onafhankelijkheidsstrijd naar een nieuw Indonesië: het einde van Nederlands-Indië en het begin van Indonesië als jonge natie. Het is een breuk in de geschiedenis. En ik ben erg geïnteresseerd in breuken in de geschiedenis.

Voor mij was het onderzoek naar Bersiap een hele omslag, omdat het met de nadruk op de reconstructie van geweld een militaire invalshoek had. Het onderzoek naar Bersiap had ik het liefst meer zoals mijn proefschrift willen doen. Daar heb ik gekeken naar gevangenschap en hoe mensen daarmee omgaan, maar ook de nasleep ervan en de doorwerking in de huidige samenleving. Ik vind een analyse of duiding van gevangenschap, zoals in mijn proefschrift, dan wel geweld, zoals in Het geluid van geweld, interessanter dan het precies reconstrueren ervan. Beide onderzoeken bevestigen het beeld van isolement waarin de Europese groep in Indië en later Indonesië leefde.

Was er aandacht voor een genderanalyse in het onderzoek naar het geweld in de Bersiap-periode?

In het onderzoek was niet alleen een genderanalyse, maar ook een intersectionele analyse belangrijk, vooral voor het deel over de vooroorlogse Nederlands-Indische samenleving. Gender was een van de aspecten die doorslaggevend waren voor de plek van een persoon in de koloniale samenleving naast onder meer etnische afkomst, klasse, seksualiteit, leeftijd en uiterlijke kenmerken. De verwevenheid van factoren bepaalde de bewegingsruimte van iemand in de koloniale samenleving. Een vrouw die ‘donkerder’ van uiterlijk was, had minder mogelijkheden dan een witte vrouw, maar een ‘donkere’ vrouw kon haar kansen wel vergroten met een hoge opleiding. Je positie kon constant verschuiven afhankelijk van verschillende factoren.

In de reconstructie van het geweld is de analyse platter. Veelal waren de daders van extreem geweld mannen. Het clichébeeld bestaat dat als het gaat om geweld van de Indonesische kant het vooral jonge, losgeslagen, mannen waren, maar er waren ook mannen tussen de dertig en veertig jaar met gezinnen en banen als taxichauffeur, onderwijzer en suikerhandelaar bij betrokken. Het Indonesische geweld was gericht tegen iedereen die had meegewerkt met het koloniale regime, of daarvan werd verdacht: Europeanen, Indo-Europeanen, Molukkers, Indonesiërs en Chinezen of iedereen die de onafhankelijkheid van Indonesië in de weg zou staan. Maar er vielen veel onschuldige slachtoffers, zoals kinderen en baby’s: ongewapende slachtoffers die je niet verantwoordelijk kan houden voor een koloniaal bestel, maar die wel op een gruwelijke manier zijn afgeslacht. De dichotomie van slachtoffer en dader fluctueert: daders van geweld kunnen zelf slachtoffer zijn geweest.

Was er sprake van seksueel geweld tegen vrouwen?

Seksueel geweld kwam veelvuldig voor. Er zijn beschrijvingen in dagboeken van veteranen die vaak worden herhaald over het beschadigen van geslachtsdelen, borsten die werden afgesneden en andere gruwelijkheden. Maar het seksuele geweld betrof niet alleen vrouwen maar ook mannen. Het taboe op seksueel geweld tegen mannen is nog groter dan bij vrouwen.

Het beschadigen van de geslachtsorganen is ook een symbolische daad. Zonder de reproductieve organen kan een bevolkingsgroep zich niet voortplanten. In het koloniale stelsel waarin een kleine groep witte Europeanen de macht had over een enorme bevolking van miljoenen mensen, werd als het ware symbolisch tegen die witte groep gezegd: “Jullie hebben geen toekomst in dit land.”

 

Welke rol speelden vrouwen in de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië?

Zij waren een integraal onderdeel van de vrijheidsstrijd. In ons onderzoek is aandacht voor ‘Laskar Wanita’, de vrouwelijke strijders die in de Indonesische revolutie een rol hebben gespeeld. In het boek staan foto’s van jonge Indonesische vrouwen met revolvers in de hand; zij krijgen instructies in het gebruik van wapens. In hoeverre ze echt gewapende strijd hebben gevoerd is mij niet bekend. Op de foto’s paraderen vrouwen ook met de bamboe roentjing, een scherp gepunte bamboespeer die het symbool vormt voor de strijd.

De betrokkenheid van vrouwen in de Indonesische revolutie is symbolisch belangrijk om de eenheid van de natie te laten zien. Indonesië laat zo zien dat ze een moderne natiestaat in wording is, waarin iedereen vrij en onafhankelijk is. Het rekent af met het feodale stelsel, waarin de oude adel en aristocratie het voor het zeggen hadden en ook tot slaaf gemaakten voor zich lieten werken. Voor iedereen moest er een plek zijn in het onafhankelijke Indonesië: voor jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, alle verschillende klassen.


Hoe zie jij de rol van historici in de geschiedschrijving van dekolonisatie?

Elsbeth Locher-Scholten aan de Universiteit Utrecht was in de jaren zeventig een van de eerste onderzoekers, samen met Jur van Goor en Maarten Kuitenbrouwer, die zich met de geschiedenis van Indonesië bezig gingen houden. Koloniale geschiedenis werd een nieuw vakgebied, maar hun onderzoek richtte zich nog vooral op de Nederlandse groep daar. Er ontstond een soort verkokering: koloniale geschiedenis kwam los te staan van vaderlandse geschiedenis, terwijl alles juist met elkaar verstrengeld was. Het beeld van Nederland als tolerante natie met een zogenoemde beschavingsmissie, met mensenrechten hoog in het vaandel; hoe verhield dit zich tot de gewelddadige koloniale bezetting van Indonesië? Het hoort bij de ontwikkeling van een vakgebied dat er voortschrijdend inzicht ontstaat. Meer diversiteit onder de historici had dit proces sneller kunnen laten verlopen. Het is belangrijk om er bewust van te zijn hoe structuren uit het verleden nog steeds doorwerken in het heden. En die structuren zijn taai, daarvoor heb je kritische mensen nodig, mét macht om daar doorheen te breken. Maar kritische mensen met een andere blik, dus geen man met zes vinkjes, komen doorgaans minder gemakkelijk de gevestigde orde binnen.

 
Vanwaar de recente aandacht in de Nederlandse samenleving voor het koloniale verleden en het geweld dat daarmee verbonden was?

Ik geloof niet dat we dat nu pas ontdekt hebben. Direct na de onafhankelijkheidsoorlog is in 1949 ook al onderzoek naar Nederlands geweld ingesteld, daarna opnieuw in 1969. Het eerste rapport is in een spreekwoordelijke lade verdwenen, maar dit jaar opnieuw als bronnenpublicatie uitgebracht. (1) Er wordt altijd gezegd: “Er is gezwegen”, maar dat is niet zo. Mijn metafoor is: “Er werd gefluisterd, maar er is niet geluisterd.” Wel zijn er nu meer stemmen gekomen en die zijn harder gaan schreeuwen. Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen zoals Black Lives Matter en #MeToo worden groepen die gewend zijn het woord te krijgen en gehoord te worden, gedwongen om te luisteren.

Ook rechtszaken zijn belangrijk geweest voor het genereren van aandacht, zoals de rechtszaak die de stichting Nederlandse Ereschulden met succes heeft aangekaart tegen de Nederlandse staat onder leiding van advocaat Liesbeth Zegveld. De rechtspraak loopt vaak voor op de geschiedwetenschap.

Daarnaast zijn documentairemakers en journalisten belangrijk geweest. In het populaire domein zorgt bijvoorbeeld de speelfilm De Oost uit 2020 ervoor dat opeens iedereen het over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog heeft. De makers van de film zijn zelf mensen uit de derde generatie. Zij kunnen vragen stellen die voor hun ouders en grootouders nog schaamtevol waren: Wat deden jullie eigenlijk? Wel vind ik de film De Oost nog vrij traditioneel qua verhaallijn en perspectief: het volgt Nederlandse militairen die de kolonie ‘ontdekken’. Vrouwenrollen zijn clichématig uitgewerkt: de Indonesische vrouw wordt het liefje van een Nederlandse soldaat. Als historicus zou ik het beeld willen nuanceren, maar voor het grote publiek is het interessant genoeg.

 
Als het gaat over het slavernijverleden, dan gaat het voornamelijk over Suriname en de Caraïben. Hoe zit het met slavernij in de Oost?

De laatste jaren is er een inhaalslag gaande van onderzoek naar slavernij in het Aziatische en Indische Oceaangebied. Als lid van de regiegroep ben ik, vanuit het KITLV, met het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), de Universiteit van Curaçao en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), betrokken bij een terreinverkenning naar het Nederlandse slavernijverleden dat de slavernij in de Oost en West in relatie tot elkaar in ogenschouw neemt. Slavernij als wereldwijd fenomeen wordt al langer onderzocht in de geschiedwetenschap, maar de nadruk lag lang op de trans-Atlantische driehoek.

De slavernij in Indonesië kreeg weinig aandacht, onder meer omdat recentere traumatische periodes van geweld, zoals de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog, de dekolonisatieoorlog en de coup in 1965 over de herinnering aan het slavernijverleden heen zijn geschoven.

Daarnaast spelen de gemeenschappen van betrokkenen een grote rol in de herinneringscultuur. In de jaren veertig, vijftig en zestig is de dwang om te assimileren voor Indische Nederlanders heel groot geweest. Als ‘Indo’ moest je Nederlandser zijn dan de Nederlanders. Het was ongepast om je te beroepen op een Indische of Indo-Europese identiteit. Over het oorlogsverleden sprak je niet, laat staan over een slavernijverleden in Indonesië. Het cliché is dat mensen met voorouders in Indonesië afstammen van prinsen of prinsessen. Zo’n ingreep maakt het tot een verleden waar je wel trots op kunt zijn. Het is een verzachtende manier om het trauma en de pijn van miskenning aan te kunnen. Die pijn was er ook voor mensen uit Suriname en de Caraïben. Zij omarmen hun slavernijverleden inmiddels steeds meer met trots, als onderdeel van hun Surinaamse of Caribische identiteit.

Ontwikkelingen in de Verenigde Staten vond ik in dit opzicht bijzonder inspirerend. Ik was zo’n 25 jaar geleden voor onderzoek een halfjaar in de Verenigde Staten en het was geweldig om te zien dat ze daar een Black History Month hadden, maar ook een Women’s History Month. Dat had je in Nederland nog niet. In Nederland heb je sinds 2016 de Black Achievement Month in oktober, die voortkomt uit de Black History Month uit 2010. Vooral voor jongeren is het een inspirerende manier om een identiteit vorm te geven die kracht geeft.

 

Hoe kijk jij naar de aandacht die er is voor de koloniale smetten op het blazoen van feministische rolmodellen uit de geschiedenis, zoals Aletta Jacobs en Belle van Zuylen?

Je bedoelt hoe Aletta Jacobs als een soort prinses in een draagstoel werd rondgedragen in Indonesië? En hoe Belle van Zuylen geprofiteerd blijkt te hebben van beleggingen in de slavenplantages? Ik vind dat het hen als personages interessanter maakt, complexer. Je kunt hen met die nieuwe kennis beter in hun tijd plaatsen, al waren er ook toen al mensen die kritisch waren op slavernij en koloniale bezetting. Dan dient de vraag zich aan: hadden ze beter kunnen weten?

Zo’n vraag geeft aan hoe complex hun eigen positie was. Aletta Jacobs was een Joodse vrouw die als vrouw ervoor heeft moeten strijden om een doktersopleiding te volgen, waardoor ze de middelen had om te reizen en een netwerk in de internationale vrouwenbeweging op te bouwen. Zij kon zich verplaatsen naar een plek in de kolonie en kreeg daar een beperkte blik op de koloniale werkelijkheid. Daar zit het belang van een intersectionele analyse, door te laten zien hoe ook zij deel uitmaakte van een koloniaal systeem. Waarom zag ze niet dat de Indonesische mannen en vrouwen niet vrij waren? Dat het Indonesische volk geen zeggenschap had over het eigen bestuur?

Hetzelfde geldt voor Belle van Zuylen, die aan de ene kant werd onderdrukt als vrouw en aan de andere kant deel uitmaakte van een onderdrukkend systeem. Zo kunnen we beter het web van positioneringen tonen en dat is een sleutel om te kunnen begrijpen waarom iemand heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. Het is niet zo erg als vrouwengeschiedenis een bepaalde onschuld zou verliezen.       ///

 

Noten:

(1) M. van der Bent, (red.), Van Rij en Stam. Rapporten van de Commissie van onderzoek naar beweerde excessen gepleegd door Nederlandse militairen in Indonesië, 1949-1954, bronnenpublicatie (Amsterdam 2022).

 

Greetje Bijl is hoofdredacteur van Historica.