Nog niet zo heel lang geleden speelden vrouwen geen rol van betekenis in boeken over het verleden. Historici beschreven alleen de geschiedenis van Grote Mannen – oftewel: staatshoofden, koningen en legerleiders. In de jaren zestig en zeventig besloten vrouwen (en mannen) dat dit zo niet langer kon. Vrouwen hadden altijd de helft van de wereldbevolking uitgemaakt – waarom was dat niet terug te zien in de geschiedenisboeken?

/ Marieke Dwarswaard /

 

De opkomst van gendergeschiedenis begon in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, waar eind jaren zestig steeds meer vrouwen zich bovenstaande vraag gingen stellen. Dat gebeurde onder invloed van de tweede feministische golf. Feministen van toen streden voor gelijkheid tussen man en vrouw op álle vlakken. Ook de geschiedwetenschap moest eraan geloven. Dat leidde tot een enorme publicatiedrift over belangrijke historische figuren van het vrouwelijke geslacht, evenals de institutionalisering van vrouwengeschiedenis aan universiteiten. Steeds meer universiteiten boden colleges en werkgroepen aan rondom de geschiedenis van vrouwen.

In Nederland kwam het fenomeen gendergeschiedenis wat later op gang. Tussen 1974 en 1976 werden in verschillende steden werkgroepen vrouwengeschiedenis opgericht. Die werkgroepen stelden zich tot doel om een nieuwe geschiedenis te schrijven, eentje die niet door mannenogen was geschreven.

Rondom die nieuwe geschiedenis werd een theoretisch kader gevormd, zowel door Nederlandse als niet-Nederlandse historici. Het belangrijkste concept dat ontwikkeld werd was gender. Gayle Rubin bracht dit voor het eerst onder de aandacht toen zij schreef over het sekse-gendersysteem. Hiermee bedoelde zij de maatschappelijke uitwerking van het biologische onderscheid tussen man en vrouw. Michelle Rosaldo, die de theorie van Rubin verder uitwerkte, stelde voor om te kijken naar de totstandkoming tussen de maatschappelijke verschillen tussen man en vrouw. Hier werd de kiem gelegd van de overgang van vrouwengeschiedenis naar gendergeschiedenis. De grote doorbraak van het concept gender werd in gang gezet door Joan Scott, die in 1986 haar baanbrekende artikel ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’ schreef. Daarin betoogde ze dat het een fabeltje is dat elke sekse zijn eigen wereld heeft die niet in contact staat met de wereld van de andere sekse. Scott zag de term ‘gender’ dan ook als een manier om de machtsverhoudingen in die gedeelde mannen- en vrouwenwereld aan te tonen.

 

Afbeelding Joan Scott, 2011. Foto: Website Esmeralda Tijhoff.

 

Eind jaren tachtig werd er vanuit de Verenigde Staten nog een extra laag toegevoegd aan het onderzoeksveld van vrouwen- en/of gendergeschiedenis: de dimensie van intersectionaliteit. Die term werd in 1989 voor het eerst gebruikt door rechtsgeleerde Kimberlé Crenshaw. Volgens haar hebben zwarte vrouwen zowel te maken met seksisme als racisme. Dit noemde zij de intersectionele ervaring. In de geschiedwetenschap werd de terminologie van Crenshaw gebruikt om aandacht te vragen voor multidimensionale problematiek: het was nuttig om niet enkel naar gender te kijken, maar ook naar klasse en etniciteit of alle drie tegelijk: gender, race en class. Dit leverde nieuwe invalshoeken op, al blijven veel historische onderzoeken nog altijd eendimensionaal.

 

Apart discipline of integratie?

Sinds de vroege feministische geschiedeniswerkgroepen en het artikel van Scott is er veel nagedacht over de manier waarop gendergeschiedenis uitgevoerd moet worden. Historici die zich bezighielden met genderaspecten van het verleden worstelden met de kwestie van integratie: is gendergeschiedenis een aparte discipline binnen de geschiedwetenschap zoals economische of middeleeuwse geschiedenis dat ook zijn of moeten we het zien als onderdeel van de algemene geschiedenis? En wat is de impact van beide opties? In het debat ontstonden voor- en tegenstanders van integratie. De voorstanders vreesden ‘gettovorming’ als men voor een apart discipline zou kiezen – genderhistorici konden worden gezien als een apart, geïsoleerd clubje dat wel de hele geschiedenis van vrouwen en gender voor haar rekening zou nemen. Lekker makkelijk: hoefden andere historici zich daar in ieder geval niet mee bezig te houden. Integratie zou ervoor zorgen dat iedereen zich wel een beetje met gender moest bezighouden in zijn of haar werk en dat studenten er in de verplichte colleges mee in aanraking kwamen. Tegenstanders van integratie betoogden dat de autonomie van gendergeschiedenis juist van cruciaal belang was. Anders zou het weer een ondergeschoven kindje worden en zou al het werk dat was gedaan op het gebied van gendergeschiedenis ongedaan gemaakt worden. Zoals historica Joyce Outshoorn het ooit uitlegde: “so we won’t forget who the aggrieved party is”: we moeten niet vergeten dat de rol van vrouwen in het verleden heel lang niet erkend is in de geschiedschrijving. De ervaring van historica Josine Blok laat zien dat de voorspelling van de voorstanders deels waarheid werd. Tijdens haar jaren als universitair docent Vrouwengeschiedenis aan de Universiteit Groningen had ze het gevoel nauwelijks wat gedaan te krijgen op dat vakgebied – ze stelt dat ze als hoogleraar Oude Geschiedenis veel meer aandacht kon besteden aan vrouwen in het verleden.

 

Vrouwengeschiedenis of gendergeschiedenis

Met het integratievraagstuk kwam nog een ander, meer terminologisch vraagstuk bovendrijven: is vrouwengeschiedenis wel de juiste term, of is gendergeschiedenis beter? Met de roep om integratie kreeg de term ‘vrouwengeschiedenis’ een wat ouderwetse connotatie. Historica Els Kloek doet het in een interview met NRC Handelsblad uit 1985 af als achterhaald, omdat de nieuwe generatie historici zich volgens haar bezighield ‘met mannen én vrouwen’. Toch hielden de verschillende Nederlandse instituties die zich richten op vrouwengeschiedenis nog lange tijd vast aan die term – de Vereniging voor Vrouwengeschiedenis veranderde haar naam pas in 2009 naar Vereniging voor Gendergeschiedenis. Het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis behoudt haar naam zelfs tot op de dag van vandaag, en ook archiefinstelling Atria omschrijft zichzelf als ‘kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.’ Ook op breder niveau bleef men lang bij de oorspronkelijke term – zo veranderde het Centrum voor Vrouwenstudies van de Radboud Universiteit Nijmegen haar naam in 2005 pas in het Institute for Gender Studies. De jonge historica Jasmijn van Houten stelt een combinatie van beide voor: vrouwengeschiedenis om aan te geven dat we nog altijd bezig zijn met een inhaalslag van vrouwen in de geschiedschrijving, gendergeschiedenis om de man-vrouwverhoudingen in het verleden aan te geven.

 

Afbeelding 2 Pand Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Bron: Wikimedia.

 

Hoe staat het er tegenwoordig voor in de praktijk met gendergeschiedenis? We kunnen stellen dat de situatie duidelijk anders is dan vóór de jaren zeventig: er is ontzettend veel gepubliceerd met betrekking tot gender. Er zijn biografieën verschenen van vrouwen die een grote maatschappelijke invloed hebben gehad, maar er zijn ook boeken gepubliceerd over de gewone vrouw in het verleden en haar relatie tot de man. In 2015 onderzochten drie historici hoe het gesteld was met het onderwerp vrouwengeschiedenis binnen Geschiedenisopleidingen aan verschillende Nederlandse universiteiten. Het artikel was het vervolg op een publicatie uit 2005, waarvan de conclusie was dat het niet best gesteld was met het aandeel van gender in het geschiedeniscurriculum. Vrouwengeschiedenis werd het slachtoffer genoemd van de bezuinigingsgolf en de invoering van studentenquota. Over het artikel uit 2015 zeiden de auteurs: “We stellen daarom meer specifiek de vraag hoe ‘integratie’ in de praktijk van het onderwijs gestalte krijgt, en hoe we deze geïntegreerde aanpak moeten beoordelen.” Uit het artikel blijkt dat een aantal universiteiten keuzevakken aanbieden rondom vrouwengeschiedenis, zodat studenten in ieder geval de mogelijkheid krijgen om kennis te nemen van het genderperspectief. Ook wordt op de meeste universiteiten in een aantal eerstejaarsvakken het concept van gender in ieder geval een keer behandeld. Van totale integratie is echter geen sprake – voor veel studenten Geschiedenis is de genderbenadering nog redelijk onbekend.

In het middelbaar onderwijs is er anno 2018 van een integratiedoelstelling duidelijk geen sprake. In de Nederlandse Canon, de basis voor al het geschiedenisonderwijs, staan welgeteld drie vrouwen: Aletta Jacobs, Anne Frank en Annie M.G. Schmidt. Afgezet tegen zeventien mannen is dat nogal mager. Historica Geertje Mak bekritiseerde de Canon: het is niet voldoende om een beetje vrouwengeschiedenis bovenop een door mannen gedomineerd overzicht te leggen – daarmee bereik je geen gelijkheid. Ook hekelt Mak het feit dat Aletta Jacobs, een van de drie vrouwen in de Canon, de gehele emancipatiebeweging van de late negentiende en vroege twintigste eeuw representeert.

Door de nieuwe derde feministische golf lijkt daar verandering in te komen. De pas gelanceerde website F-site reikt leraren lesmateriaal aan over vrouwengeschiedenis, in de hoop dat de scheve verhoudingen rechtgetrokken worden. Het is echter nog steeds aan de docenten zelf om hier het initiatief toe te nemen. Dat was in de jaren 1990-1992 wel anders: toen was vrouwengeschiedenis een verplicht examenonderdeel op alle schoolniveaus. Alle leerlingen die in die jaren examen deden kregen lesstof rondom het thema ‘Continuïteit en verandering: de positie van de vrouw in Nederland in de Verenigde Staten, 1929-1969’.

Samengevat zijn we goed op weg, maar we zijn er nog niet. Projecten als F-site dragen bij aan bewustwording van het probleem, maar kiezen ervoor een aanvulling te zijn en streven niet naar integratie. In de universitaire wereld zijn verschillende vroege voorvechtsters van een inclusieve geschiedschrijving nog altijd actief en staat er een nieuwe generatie op van historici die het belangrijk vindt om vrouwen hun plek in de geschiedenis te geven alsook de gegenderde maatschappelijke structuren van het verleden bloot te leggen. Of de nieuwe generatie nu kiest voor integratie of niet, de strijd om vrouwengeschiedenis is nog niet voorbij.

 

Marieke Dwarswaard (1996) studeerde geschiedenis in Leiden. Binnen haar studie richtte ze zich vooral op contemporaine politieke gendergeschiedenis in Nederland.

 

Literatuurlijst

  • M. Altena (red.), Reflecties bij 25 jaar vrouwengeschiedenis. Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 25 (Amsterdam 2005).
  • M. Bosch, M. Fokken en R. van de Wal, ‘Integratie: toverwoord of verdwijntruc? Gender in het curriculum van opleidingen geschiedenis aan Nederlandse universiteiten’, Tijdschrift voor Genderstudies, 19:2 (2016) 205-223.
  • K. Crenshaw, ‘Demarginalizing the Intersection of Race and Sex: A Black Feminist Critique of Antidiscrimination Doctrine, Feminist Theory and Antiracist Politics’, University of Chicago Legal Forum, special issue: Feminism in the Law: Theory, Practice and Criticism (1989).
  • M. Henneman, ‘Theorievorming binnen vrouwengeschiedenis. “Het moet alle kanten op”, volgens Mineke Bosch’, in: S. Dumont, In haar verleden ingewijd. De ontwikkeling van vrouwengeschiedenis in Nederland (Zutphen 1991) 45-50.
  • J. Scott, ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’, American Historical Review 91:4 (1986) 1053-1075.
  • J.A. Vega, ‘Gender, politiek, geschiedenis. Reflecties op een trias, Groniek. Historisch tijdschrift 35.158 (2002) 9-30.

 

Zie ook de Studiegids Gender van Atria, Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, dat een (onvolledig) overzicht biedt van gender- en gendergerelateerde vakken aan alle universiteiten in Nederland.