"Vrouwen zichtbaar maken in de klassieke bastions van de historiografie"

In deze rubriek brengt Historica een onderzoeker voor het voetlicht die vanuit haar of zijn discipline reflecteert op de (mogelijke) meerwaarde om te werken vanuit een genderperspectief. Op die manier willen Historica en de VVG actief het wetenschappelijke én publieke debat rond genderonderzoek stimuleren.

In het maartnummer van 2015 verscheen het interview dat Rose Spijkerman en Anaïs Van Ertvelde hadden met Gita Deneckere (Universiteit Gent).

Gita Deneckere (1964) is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Gent. Ze coördineert de onderzoeksgroep Sociale geschiedenis na 1750 en is daarnaast codirecteur van het interuniversitaire Instituut voor Publieksgeschiedenis. Gita Deneckere heeft over diverse onderwerpen gepubliceerd, de rode draad in haar onderzoek is de geschiedenis van macht, emancipatie, gendergeschiedenis en contentious politics.1 Zij is verbonden aan een groot aantal organisaties en instituten, zowel in de academische wereld als daarbuiten, zoals het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis en het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis. Haar boek Leopold I : De eerste koning van Europa (2011) werd bekroond met de Henriëtte de Beaufortprijs in 2013 en de Prix Jean Stengers 2014.

Anaïs Van Ertvelde en Rose Spijkerman

 

In de Belgische academische wereld wordt u gezien als één van de boegbeelden van gendergeschiedenis. Uw publicaties geven echter niet meteen die indruk, u houdt zich met zeer uiteenlopende onderwerpen bezig. Hoe komt u aan deze reputatie en hoe denkt u hier zelf over?

 

In mijn eigen onderzoek is gender vooral ingeweven als rode draad, zonder dat het prominent zichtbaar in de onderwerpskeuzes naar buiten komt. Gendergeschiedenis is inderdaad niet het enige focuspunt van mijn onderzoeksinteresses als sociaal historica. Zodra ik als promotor kon optreden heb ik via masterscripties en doctoraten onderzoek gestimuleerd in de richting van gendergeschiedenis en dat heeft duidelijk vruchten afgeworpen. Ook op het gebied van onderwijs en dienstverlening heb ik me altijd actief ingezet voor genderkwesties.

De reputatie, dat heb je zelf niet echt in de hand. Ik vind de huidige profileringsdrang en overspecialisatie in de academische wereld ook wat problematisch. Ik heb mij hier nooit aan willen conformeren en ben mijn verschillende interesses blijven volgen. Ik word nu eenmaal niet graag in een hokje gestopt, maar het is anderzijds niet eenvoudig om zonder duidelijk etiket of label, een eerder generalistisch profiel naar buiten te brengen. Dat neemt niet weg dat ik veel meer zou willen werken rond vrouwen en gender in de geschiedenis. Daar zou ik de komende vijf jaar ook meer tijd aan willen besteden.

 

Welke term hanteert u zelf eigenlijk, vrouwen- of gendergeschiedenis?

 

Gendergeschiedenis. Tijdens de bachelor-masterhervorming aan de Universiteit Gent aan het eind van de jaren negentig hebben wij bewust voor een vak gendergeschiedenis en niet voor een vak vrouwengeschiedenis gekozen. In Nederland bestaat er al veel langer een traditie van vrouwengeschiedenis, waardoor er een daadwerkelijke hervorming van vrouwen- naar gendergeschiedenis heeft plaatsgevonden. In België was er tot in de jaren negentig niet zo veel op academisch gebied. Niettemin vind ik dat vrouwen in de geschiedenis nog steeds te weinig onderzocht en dus zichtbaar gemaakt zijn en dat er ook blijvende aandacht naar de meer klassieke vrouwengeschiedenis moet gaan.

 

Hoe bent u met vrouwen- en gendergeschiedenis in aanraking gekomen?

 

Vooral uit interesse denk ik en daarbij aansluitend uit feministisch engagement. Tijdens mijn doctoraatsonderzoek, dat over collectieve actie en protestbewegingen ging, zag ik dat vrouwen er in de toen gangbare theoretische modellen nauwelijks aan te pas kwamen.  Mijn laatste hoofdstuk heb ik daarom ‘Cherchez la femme’ genoemd. Op het eerste gezicht zag je inderdaad heel weinig vrouwen in het archiefmateriaal rond betogingen en stakingen in de lange negentiende eeuw. Het blijft interessant je af te vragen waarom dat zo is en waarom de emancipatiestrijd van bijvoorbeeld arbeiders vrouwen dermate onzichtbaar heeft gemaakt.

Ik kan niet zeggen dat er toen werkelijk een inspirerende historica of historicus was die als ‘leermeester’ heeft gefungeerd in de ontwikkeling van mijn belangstelling voor gender. In Franstalig België had je Eliane Gubin die zich ook vanuit een achtergrond als sociaal historica ontpopt heeft als de wegbereidster van de vrouwengeschiedenis in de academische wereld. Haar aanpak was echter vrij klassiek en bleef in mijn ogen teveel binnen het verzuilde kader dat de Belgische geschiedschrijving toen kenmerkte. (2) In Vlaanderen hebben vooral Denise de Weerdt (3) en Els Witte (4) de feministische bewegingen op de kaart gezet.

 

 

Zijn er op internationaal niveau academici die u destijds hebben geïnspireerd of dit nog steeds doen?

Het werk van Joan Scott heeft alleszins mijn ogen geopend. Hoewel ik mij zeker niet met haar wil vergelijken, hebben wij een gelijkaardig traject doorlopen. Zij komt ook uit een traditie van sociale geschiedenis, met onderzoek naar de collectieve acties van de glasblazers van Carmaux (red. Frankrijk) in de 19e eeuw. Scott heeft vanuit een mannelijke ‘universaliserende’ onderzoekstraditie haar genderverhaal geschreven, waarbij zij het ‘verschil’ is beginnen te conceptualiseren en tot gender als analytische categorie is gekomen. Daarnaast bestond natuurlijk reeds de traditie van vrouwengeschiedenis en de geschiedenis van het feminisme als apart onderzoeksgebied. Voor Scott is het echter altijd de bedoeling geweest om binnen de dominante historiografie het genderelement in te bouwen, het te verweven. Niet alleen de onderwerpen waarover zij schreef, maar ook en vooral de manier waarop hebben mij ongelooflijk geïnspireerd, ook destijds in mijn doctoraatsonderzoek, inmiddels al weer eenentwintig jaar geleden.

 

 

Maakte u dan bewust de keuze om niet alleen over vrouwen te schrijven?

Is dat bewust? Ik deed mijn onderzoek binnen de traditie van sociale geschiedenis, gefocust op de arbeidersbeweging in het voetspoor van historici als Jan Dhondt en Herman Balthazar. (5) Je positioneert je altijd binnen de traditie die er in een onderzoeksgroep bestaat. Ook als je je er kritisch tegen afzet, ben je er onvermijdelijk een onderdeel van.

Vrouwen waren binnen het toenmalige ‘Seminarie voor Nieuwste Geschiedenis’ van de Gentse universiteit bijna volledig afwezig. Denise De Weerdt, die gedoctoreerd is bij Jan Dhondt, vertelde me dat hij haar ooit gezegd had: ‘In Gent wordt er nooit een vrouw prof.’ Die uitspraak heb ik bij wijze van grapje op de uitnodiging geschreven toen ik toch als eerste vrouw prof werd binnen de Vakgroep Nieuwste Geschiedenis (lacht).


Acht u het nog steeds noodzakelijk dat vrouwen voor het voetlicht worden gebracht binnen de grotere context van historisch onderzoek?

Onlangs moest ik een introductielezing houden naar aanleiding van het verschijnen van het Nationaal Biografisch Woordenboek. In het vijftigjarig bestaan van dit woordenboek werden slechts 197 vrouwen gebiografeerd op een totaal van 4082 lemma’s (4,01% voor de andere helft van de mensheid met andere woorden). Nu wordt een inhaalslag gemaakt en voor het eerst tref je eenentwintig procent vrouwen aan of één lemma op vijf. Deze lemma’s gaan dan over specifieke groepen vrouwen, zoals feministen en balletdanseressen. Een keuze die grotendeels door de onderzoeksinteresses van de betrokken auteurs kan worden verklaard. Het is de vraag hoe een dergelijk selectiemechanisme werkt, hetzelfde geldt natuurlijk voor de mannen die aan bod komen. Het is significant om te zien dat in een standaardwerk dat aanzienlijke personen uit de Belgische geschiedenis voor het voetlicht plaatst, jarenlang maar zo weinig vrouwen werden opgenomen. Het blijft dus heel belangrijk om vrouwen zichtbaar te maken in de klassieke bastions van de historiografie.

Anderzijds is het even belangrijk om bij de geschiedschrijving over mannen te bekijken welke rol vrouwen in hun leven hebben gespeeld. Mijn collega Bruno De Wever, historicus aan de Universiteit Gent, heeft de vorige keer bij een presentatie over politici in het Nationaal Biografisch Woordenboek precies die invalshoek gekozen. Hij behandelde in zijn lezing alleen politici bij wie de biograaf ook daadwerkelijk aandacht had besteed aan de vrouwen in hun leven. Dat is ook gendergeschiedenis.

 

In uw toespraak na uw verkiezing als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten in 2014 zei u: ‘Als ik de geschiedenis van het feminisme en van emancipatiebewegingen in brede zin bestudeer, wat mijn voornaamste onderzoeksinteresse is (macht en emancipatie) dan doe ik dat níet vanuit partisane motieven, dat levert volgens mij zelden goede geschiedenis op. Ik doe het wél om het heden te begrijpen, inzicht te krijgen in kwesties die vandaag mensen bezighouden – zonder het heden op het verleden te projecteren.’

Kunt u dit nader toelichten en heeft u ondanks dat u zegt geen partisane motieven te hebben, wellicht wel partisane gevoelens?

(Lacht) Dat hangt wel samen, gevoelens en motieven. Volgens mij is het niet goed voor de geschiedwetenschap om de eigen subjectieve positie in het onderzoek te verdoezelen. Je moet je heel goed bewust zijn van het standpunt waaruit je vertrekt: wat is eigenlijk mijn impuls om een onderwerp of benadering te kiezen? Deze vraag is essentieel. Vaak is het probleem met partisane geschiedenis of wetenschap paradoxaal genoeg dat het juist de suggestie wekt een objectieve geschiedenis of objectieve werkelijkheid te beschrijven. Het gaat erover je bewust te zijn van je eigen achtergrond en motieven, dat expliciteren is heel belangrijk. Zodra je dat duidelijk maakt, valt die onbewuste drijfveer tot op zekere hoogte weg en kun je reflecteren over je eigen standpunt in een bepaald verhaal.

Uiteraard heb ik sympathie voor de feministische beweging, zowel in het verleden als in het heden. Wellicht zelfs nog het meest voor een ‘ouderwets’ feministische inspiratie, die vertrekt vanuit gelijkheidsdenken. Ik kan mij soms ergeren aan postfeministen of jonge vrouwen die zichzelf geen feminist willen noemen, omdat bepaalde zaken zoals gelijkheidsdenken volgens hen niet meer relevant zouden zijn. Dit gelijkheidsdenken ligt al sinds de jaren negentig onder vuur, bijvoorbeeld inzake heel klassieke thema’s als gelijk loon en de verhouding gezin en arbeid, waar nog zoveel werk aan de winkel is. Ik kan mij daar echt boos over maken.

 

U bent één van de weinige vrouwelijke hoogleraren aan de UGent, die met maar dertien procent vrouwen het slechtst scoort van alle universiteiten in Nederlandstalig België. U heeft zich ook al meermaals uitgelaten over die deplorabele doorstroom van het vrouwelijk academisch personeel naar de hogere echelons. Waar ligt volgens u het probleem en wat is de invloed van de neoliberalisering op de academische kansen van vrouwen?

 

Het is zeer belangrijk dat wij als vrouwen vertegenwoordigd zijn in de hogere regionen van de academische wereld om zo verandering teweeg te brengen, ook in de perceptie van de ratrace die een zeer vrouwonvriendelijk beeld schept van een academische loopbaan. Het neoliberale systeem is niet goed en de competitiegeest is evenmin productief. Je kunt het systeem echter alleen veranderen door eraan deel te nemen. Er verandert niets als je je juist omwille van het systeem besluit terug te trekken, als je van meet af aan zegt dat je hier niet aan deelneemt en je een ander soort bestaan met een betere work-life balance wil. Ik vind het uiterst jammer dat vrouwen met talent, ambitie en goesting om een rol te spelen binnen de universiteit, dit soms op voorhand afschrijven, en dat mannen vervolgens wel bijna vanzelfsprekend doorstromen.

 

Ziet u wel een evolutie in de kansen die vrouwen in de academische wereld krijgen?

 

De academische wereld is enorm veranderd sinds ik begon. Je ziet meer vrouwen die studeren en doctoreren. Wat ik ook vaststel is dat vrouwelijke studenten in discussies tegenwoordig veel geëngageerder zijn. Ik herinner mij dat wij destijds in de jaren tachtig nauwelijks onze mond open durfden te doen. Mannen waren veel opvallender aanwezig in de les en ook in de studentenverenigingen waren het voornamelijk de mannelijke studenten die het hoge woord voerden. Daar zie je zeker een verschuiving, een aardverschuiving vind ik dat. Het is misschien vreemd om te zeggen, met de kritiek op het neoliberalisme in het achterhoofd, maar de excellente studenten zijn nu toch steeds vaker vrouwen. Ze krijgen vandaag de dag aan het begin van de academische carrière ook effectief meer kansen dan twintig jaar geleden. Toch dringen de meeste vrouwen nog altijd zeer moeilijk door tot het kader van het zelfstandig academisch personeel (ZAP). (6) Dat is duidelijk een probleem, als je de bedroevende cijfers ziet.

Het moment waarop ik ZAP-er kon worden omdat er een extra plek werd gecreëerd, staat me nog levendig voor de geest. Het benoemingssysteem was net veranderd en de vacature werd heel ruim bekend gemaakt. Er waren voor die tijd vrij veel externe sollicitaties. Dat was voor de mannelijke collega’s die mij voorgingen beduidend anders. Vacatures verschenen toen alleen in het Staatsblad en benoemingen werden veel meer intern bepaald, met twee of drie interne kandidaten waaruit werd gekozen. Dat systeem is vanaf het einde van de jaren negentig opengegooid en competitiever geworden. Eigenlijk ook het moment waarop vrouwen steeds meer in de picture zijn gekomen. Maar wellicht is dat louter toevallig (lacht).

 

Welke maatregelen zouden er volgens u genomen moeten worden om meer vrouwen binnen het ZAP-kader te krijgen? Dient er bijvoorbeeld een quotaregeling ingevoerd te worden?

Het postdoctoraal niveau met alle verwachtingen, de druk en de competitie is heel cruciaal. Veel vrouwen willen in deze periode ook kinderen en dat is nog altijd een lastige stap. De moeilijkheid of gepercipieerde moeilijkheid om alles te combineren en om zich te handhaven in een competitieve omgeving is voor veel vrouwen een probleem. Het is iets waar we echt op moeten ingrijpen. Ik denk niet dat het volstaat om alleen maatregelen te nemen in de richting van ouderschapsverlof of het incalculeren van een zwangerschap bij het tellen van publicatie-output, hoe belangrijk zulke maatregelen ook zijn. De druk en competitie ontstaan deels doordat er veel te veel mensen aan een doctoraat kunnen beginnen, wat een bottleneck creëert. Het financieringssysteem van de universiteiten in Vlaanderen is gebaseerd op zoveel mogelijk doctoraten en publicaties. Zoiets levert een structureel probleem op dat aan een fundamentele herziening toe is. Er moet meer worden geïnvesteerd in stabiliteit en in ZAP-functies, ook ten opzichte van het aantal studenten dat steeds meer nood heeft aan degelijke onderwijsbegeleiding. Er moet dus meer aandacht komen voor de omkadering van het onderwijs in plaats van de zeer eenzijdige focus op de productiequota van publicaties en doctoraten. Dit soort beleids- en mentaliteitswijziging kan vrouwen wellicht een comfortabeler gevoel geven als dat nodig is.

Quota voor het zelfstandig academisch personeel hoeven er voor mij niet te komen, dat zou geen goed signaal geven. Ik zie wel dat het principe van positieve discriminatie nog te weinig is doorgedrongen: bij gelijke geschiktheid moet de voorkeur worden gegeven aan een vrouw. Een collectieve alertheid over het gebrek aan vrouwen in het ZAP-kader is er absoluut nog niet. Het is niet simpel, maar daarom is het zo noodzakelijk dat vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in de selectiecommissies. Aan onze universiteit is dat nu aan het gebeuren, de genderquota in bestuursorganen en dus ook in selectieorganen zijn per decreet opgelegd en eindelijk gegarandeerd.

 

U zei in de toespraak voor de Academie voor Wetenschappen en Kunsten ook: ‘Het gaat er volgens mij niet om het geslachtsverschil te neutraliseren op plaatsen die met macht en status verbonden zijn en waarvan de drempel voor vrouwen nog altijd hoger blijkt te zijn dan voor mannen. Het gaat erom de gebruiken te veranderen die daarvoor zorgen en tot op zeker hoogte de angst voor verandering weg te nemen.’ Welke rol zouden mannelijke en vrouwelijke academici zelf kunnen spelen met betrekking tot de grotere participatie van vrouwen in de hogere regionen van de academische wereld?

Ik denk dat, zeker als je een universitaire positie bekleedt die vooral op onderzoek gericht is, de persoonlijke vrijheid om je leven in te richten nog altijd vrij groot is, zowel voor mannen als voor vrouwen. Een gezin met kinderen combineren met een job waarbij je elke dag verplicht zeven en een half uur aanwezig moet zijn in een andere stad dan je woonplaats lijkt me uiteindelijk veel lastiger. Ik kon mijn kinderen vaak vroeg gaan halen op school. Ik deed dat niet altijd, maar het kon wel. In een goede verstandhouding met je partner kun je zowel als man en als vrouw, je gezin combineren met een job als onderzoeker. Op de universiteit is er veel flexibiliteit en relatief weinig controle rond aanwezigheid. Daarnaast is de druk van studenten niet zo hoog als je weinig onderwijs geeft. Je kunt in deze positie evengoed een vrouw zijn.

Blijkbaar speelt er ook een psychologische factor mee waardoor vrouwen de universitaire carrièredruk als heel hoog ervaren. Maar er zijn ook zeer concrete obstakels. De toegenomen internationale mobiliteit en de noodzaak om ervaring op te doen aan buitenlandse universiteiten is zo een belangrijke remmende factor. Een vrouw die met haar man meegaat naar het buitenland is ‘normaal’ maar het omgekeerde scenario is veel minder evident. Voor mij was dat destijds in ieder geval geen optie. Voor het overige heb ik mijn job altijd vrij goed met mijn gezin weten te combineren. Na mijn huishoudelijke taken en het samen eten met de kinderen, waar ik nog altijd veel belang aan hecht, heb ik ’s avonds altijd gewerkt. Terwijl ik dan thuis aan mijn bureau zat te schrijven heb ik nooit het gevoel gehad van ‘arme ik die hier ’s avonds ook nog zit te werken.’ Bij mij is dat allemaal vrij goed gelukt, ik ben wat dat betreft een geluksvogel.

Het is belangrijk dat er ook een positief verhaal wordt verteld aan jonge vrouwen met talent en ambitie voor een universitaire carrière. Vrouwelijke rolmodellen zijn daarin heel belangrijk, maar een dosis geluk blijft natuurlijk een factor die niemand in de hand heeft.

 

 

Uw meest recente en gelauwerde monografie is de biografie Leopold I : de eerste koning van Europa. Heeft u een genderperspectief gehanteerd om Leopold I te beschrijven?

Leopold I fascineerde mij al lange tijd precies omdat in zijn uitgebreide correspondentie de rol van de vrouwen in zijn leven zo opvallend naar voren komt. Hun invloed is essentieel om hem te begrijpen. In mijn inleiding haal ik de historicus Jean Stengers aan, die veel onderzoek naar het Belgisch koningshuis heeft verricht. Hij heeft mij destijds in de richting van Leopold geduwd toen hij mij vroeg om mee te werken aan een project rond een verloren gewaand archief van Leopold I en II. Daarin trof ik onder meer de briefwisseling aan tussen Leopold I en Louise, zijn tweede vrouw. Stengers meende dat de petite histoire geen deel uitmaakt van de geschiedenis, maar dat is natuurlijk helemaal niet juist. Het zorgt voor een klassiek, mannelijk beeld van de geschiedenis waar vrouwen uitgefilterd worden. Leopolds geschiedenis begrijp je echter niet zonder de vele vrouwen in zijn leven in overweging te nemen, en op die manier is ook de bredere geschiedenis van België en Europa waar hij een belangrijke rol in speelde onvolkomen als we een abstractie maken van het vrouwelijke element. Het persoonlijke en politieke zijn ook bij zo’n ‘grote man’ bijzonder intiem met elkaar verweven. Dat is voor mij een vorm van gendergeschiedenis. Als we Leopolds geschiedenis in het hokje politieke geschiedenis van België opsluiten, is dat heel beperkend.

 

 

U gebruikt veel correspondentie van vrouwelijke intimi rond koning Leopold I, was dat uw eigen insteek of kwamen deze vrouwen zo prominent naar voren dat zij wel beschreven moesten worden?

De vrouwen in Leopolds leven speelden niet alleen een adviserende of ondersteunende rol, maar waren zeer prominent aanwezig. Leopold stelde zich ook kwetsbaar op ten opzichte van hen. Hij was dan wel de koning, maar ook een man achter zijn functie en dat maakt hem interessant. Er was sprake van een wisselwerking, zo was koningin Victoria uiteraard een stuk machtiger als koningin van Groot-Brittannië, maar ze bleef voor een stuk Leopolds creatie. (7) Veel heeft te maken met Leopolds moeder, denk ik, zij was een zeer dominant persoon in zijn leven. Zij hield de touwtjes van de familie, die over heel Europa verspreid was geraakt, stevig in handen. (8) Leopolds eigen vrouwbeeld was helemaal niet zo negentiende-eeuws Victoriaans als wij zouden denken, al heeft hij deze tijd van gescheiden sferen en burgerlijk familiegeluk met de vrouw aan de haard mee gecreëerd en vormgegeven door Victoria, als icoon en boegbeeld van haar tijd, in die richting op te voeden en via haar het succesvolle recept van de huiselijke familiemonarchie wereldwijd te verspreiden.

De relatie met zijn echte dochter Charlotte (1840-1927) is in dit opzicht ook interessant. Leopold I had een zeer problematische verhouding met zijn beide zonen Leopold en Philippe, hij zag hun levenswandel eigenlijk totaal niet zitten. Zijn dochter had voor hem veel meer de capaciteiten om koning te worden, maar dat kon niet vanwege de Salische Wet (9) die de toegang tot de Belgische troon aan mannelijke nakomelingen voorbehield. Het is een tragisch verhaal. Charlotte ontwikkelde een psychose en had mannelijkheidsfantasieën, waarbij zij in haar brieven duidelijk articuleerde hoe zij zichzelf in een koninklijke machtspositie waande. Je kunt een psychose uiteraard niet enkel verklaren vanuit de oedipale driehoeksrelatie met de ouders, zoveel is duidelijk, maar hier is er wel degelijk een verband aan te duiden met het feit dat Leopold haar een plaats wilde toebedelen die zij als meisje maatschappelijk en politiek niet kon bekleden. Charlotte zal zich uiteindelijk voegen naar haar tijd en haar rol, maar gedurende haar psychotische fases schreef zij waanzinbrieven die zij dan effectief ondertekende met ‘Charles’. Na de dood van haar vader en de executie van haar echtgenoot, de keizer van Mexico, keerde ze terug naar België waar ze voor de rest van haar lange leven werd opgesloten in het kasteel van Boechout. Haar broer Leopold II had overigens ook megalomane trekken, maar dit werd door de tijdgenoten niet als zodanig onderkend. Hij was tenslotte de koning.

 

Heeft u een analyse gemaakt van de mannelijkheid van Leopold I?

 

Ik heb Leopolds verhaal geschreven en daarbij zoveel mogelijk de meest relevante analysekaders een plaats gegeven in dat verhaal. Ik schrijf heel graag en heb het analytische in zekere zin ondergeschikt gemaakt aan het verhaal. Leopolds mannelijkheid en aantrekkelijke verschijning hebben ongetwijfeld een rol gespeeld in de manier waarop hij zich als koning heeft gevestigd. Hij had de reputatie de ‘mooiste prins’ van Europa te zijn en hij gebruikte dat beeld ook in zijn eigen self-fashioning. Zulke elementen maakten deel uit van zijn image building, die hij zeer bewust in handen nam.

 

 

Is het verhaal voor u belangrijker dan de analyse?

Of het verhaal werkelijk belangrijker is durf ik niet te zeggen, maar ik hecht er alleszins zeer veel waarde aan. Misschien is dat wel een gevolg van het feit dat ik er als kind van droomde romans te schrijven. Voorts ben ik er ook van overtuigd dat geschiedschrijving alles te maken heeft met verhalen vertellen. Met de huidige publicatiedruk is het als academisch historicus niet vanzelfsprekend om je kennis en inzichten naar een breder publiek te vertalen. Schrijven voor een breder publiek zonder te vulgariseren. Het is niet eenvoudig maar ik doe dat eigenlijk wel het liefst.

 

U zetelt in de raad van bestuur van het AVG-Carhif (het Belgische Archief- en Onderzoekscentrum voor Vrouwengeschiedenis) en lijkt het dus een belangrijke inzet te vinden om met vrouwen- en gendergeschiedenis ook een niet-academisch publiek aan te spreken.

 

Natuurlijk! Langs de ene kant is er zoveel dat nog onderzocht moet worden en langs de andere kant bestaat er heel wat onderzoek dat veel te weinig bekendheid geniet bij wie geen specialist is. Ik denk nu bijvoorbeeld aan de vele scripties rond vrouwengeschiedenis en feminisme die sinds het midden van de jaren negentig aan de Belgische en Nederlandse universiteiten werden geschreven. In die scripties wordt zoveel kennis verzameld, maar de meesten liggen op een bibliotheekplank stof te vergaren. Er kan nog heel wat worden gedaan om die informatie door te geven, binnen het middelbaar onderwijs bijvoorbeeld. Op school is er nog steeds veel te weinig plaats voor vrouwen- en gendergeschiedenis. Als ik het zo bekijk bij mijn eigen zonen komt dat veel te weinig aan bod. In het beste geval wordt de feministische contestatie even aangeraakt in een apart hoofdstukje, maar gender op structurele wijze in de lessenpakketten integreren wordt zelden gedaan. Nochtans heeft het AVG verschillende interessante webmodules over feminisme en gendergeschiedenis die onderwijsinstellingen kunnen gebruiken. (10)

 

 

Daarnaast jureert u al weer enkele jaren de Johanna Naberprijs, die uitgereikt wordt door de Vereniging voor Gendergeschiedenis aan de beste afstudeerscriptie op het gebied van vrouwen- en/of gendergeschiedenis in de Nederlanden. Ziet u een evolutie in de onderwerpen die de kandidaten aankaarten? Of in de manier waarop ze dat doen?

Je ziet natuurlijk de hele vernieuwingsbeweging van vrouwen- naar gendergeschiedenis. De analyse van mannelijkheid begint een steeds invloedrijkere rol te spelen, tegelijkertijd zijn er steeds meer mannen die zich met gendergeschiedenis bezig houden en de Johanna Naberprijs ook winnen. De verschillen tussen Nederland en België? De laatste jaren waren er opvallend veel Belgische winnaars. Het is wellicht een veralgemening maar ik heb de indruk dat de Nederlandse scripties vaak focussen op wat ‘kleinere’ onderwerpen en ook qua omvang beperkter zijn.

 

Dit lijkt aan te sluiten bij wat u eerder zei over de langere traditie van vrouwengeschiedenis in Nederland. Misschien dat er nu in België verfrissender onderzoek wordt gedaan net omdat er minder traditie is?

Misschien wel. Het lijkt alsof een onderwerp niet kan worden geïntroduceerd zonder dat er eerst een omweg moet worden gemaakt om de historiografische traditie enigszins te deconstrueren. Als je eerst moet afrekenen met de traditie waarin je zelf bent groot geworden, maakt dat alles een stuk ingewikkelder. De langere geschiedenis van feministische geschiedschrijving in Nederland functioneert nu misschien op een bepaalde manier als keurslijf, één waar jongere onderzoekers minder energie in moeten steken om het af te werpen.

 

 

Als we verder kijken dan de Johanna Naberprijs, welke evoluties ziet u dan in de vrouwen- en gendergeschiedenis aan de universiteit van Gent en aan de andere Vlaamse universiteiten?

Je merkt heel goed dat het veld zichzelf heeft geëmancipeerd van een marginale naar een centrale positie. Heel wat vernieuwende impulsen, ook voor andere historische onderzoeksdomeinen, vertrekken vandaag vanuit gendergeschiedenis. Kijk maar naar één van de meest recente omslagen, de zogenaamde affective turn of emotional turn. (11) Deze turns hebben zeer sterke impulsen gekregen vanuit de gendergeschiedenis, maar beperken zich er niet toe. Je zal altijd bastions van klassieke politieke en sociale geschiedenis hebben, maar de kennis en tools die door genderhistorici worden gecreëerd, sijpelen wel door naar andere vakgebieden. Ik zie dat ook in het FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek, de Vlaamse tegenhanger van het NWO). Daar krijg je een goed beeld van wat er in het brede geschiedenislandschap gaande is. Tegenwoordig zie je vaak dat de meest prikkelende voorstellen een genderbenadering hanteren, zeker niet alleen voor moderne geschiedenis.

 

 

Waarschijnlijk zal deze vernieuwende genderimpuls in de toekomst nog meer aan kracht winnen met de master Gender en Diversiteit. Hoe is deze master, die in het academiejaar 2014-2015 in Nederlandstalig België van start ging en met bijna 70 inschrijvingen een onverhoopt groot succes is, tot stand gekomen?

Dat is een lang verhaal! De master is eigenlijk een vervolg op of een alternatief voor de GAS-opleiding Vrouwenstudies die in Antwerpen heeft gefunctioneerd van 1994/1995 tot 2005/2006. (12) Die opleiding is door een combinatie van factoren een stille dood gestorven en dat is altijd erg betreurd. In 2011 heeft Sophia, het Belgisch netwerk voor genderstudies, een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de oprichting van een interuniversitaire master genderstudies in België, waaruit bleek dat zoiets effectief mogelijk was. Doordat de onderwijsstructuren in Vlaanderen en Wallonië apart functioneren, bleek het in de praktijk uiteindelijk toch te moeilijk om een dergelijke master uit te bouwen binnen het Belgische kader. Er is dus voor gekozen om met alle Nederlandstalige universiteiten samen te werken. Er zijn bij dat project achter de schermen heel wat geëngageerde mensen betrokken, mensen die ook vandaag de master een warm hart toedragen. De Universiteit Gent heeft een belangrijke rol gespeeld door aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte een plek te creëren voor een onderzoeksprofessor Gender en Diversiteit (Chia Longman). Geen evidente keuze binnen het huidige competitieve model waarbij eenzijdig wordt gemikt op wat vooral veel publicaties oplevert en waarbij de maatschappelijke relevantie van geen tel is. Maar ook vanuit de andere universiteiten is er meteen steun gekomen voor het project.

 

Waarom heeft het in België - in vergelijking met andere Europese landen- zo lang geduurd vooraleer er een master genderstudies is gekomen?

 

Tja, je moet draagvlak hebben en dat was er tijdelijk met die GAS-opleiding, maar is toen een beetje verbrokkeld geraakt. De steun – ook de politieke steun – was er niet meer. Al kan ik niet zeggen dat we nu van een enorm momentum konden genieten (lacht). We hebben dat momentum toch zelf voor een stuk moeten creëren. Je hebt voor zo’n project vooral mensen nodig die aan de verschillende universiteiten naar de langere termijn en voorbij de interuniversitaire concurrentie kunnen kijken, en die waren er. Petra Meier aan de Universiteit Antwerpen, Gily Coene aan de Vrije Universiteit Brussel, Veerle Draulans aan de KULeuven, Patricia Zanoni van de Universiteit Hasselt, Chia Longman aan de UGent dus, en vele anderen.

 

Wat denkt u dat het bredere belang van deze opleiding kan zijn?

 

Onze samenleving is volop in transitie en dit soort opleiding levert mensen af met inzicht in die transitie. We krijgen ten eerste te maken met een vervrouwelijking. Dat is niet alleen een politieke keuze, het is ook een ‘reëel’ proces waarbij allerlei mannenbastions uit het verleden meer en meer vervrouwelijken; denk aan het secundair onderwijs of aan de huisartsengeneeskunde. Ten tweede worden we geconfronteerd met een groeiende diversiteit. Een evolutie die zo mogelijk nog moeilijker blijkt om te hanteren en er in allerlei organisaties op een adequate manier mee om te gaan. Onze wereld zal nooit meer terugkeren naar het oude vertrouwde model en een opleiding die de nodige expertise creëert om de transities te omkaderen en te begeleiden is onontbeerlijk.

 

Tot slot, waar bent u momenteel mee bezig en wat zijn uw plannen voor de toekomst?

 

Ik heb dit semester een sabbatical en één van de onderwerpen die ik zeker verder wil uitwerken is een negentiende-eeuws schandaal van kindermisbruik in de kerk waar ik op gebotst ben via Het land dat nooit was. Een tegenfeitelijke geschiedenis van België (2014). In dit boek schuiven historici alternatieve maar plausibele scenario’s naar voren over hoe de geschiedenis van België anders had kunnen lopen. Mijn ‘counterfactual’ draait om het levensbeschouwelijke conflictveld en ik wilde nagaan wat het zou hebben betekend als de katholieken de schoolstrijd in de jaren 1880 niet hadden gewonnen. Om dit aannemelijk te maken moest ik een element in de geschiedenis veranderen. Mijn idee was om een pedofilieschandaal te verzinnen en dat in de negentiende eeuw te laten functioneren zoals het anno 2010 in België gefunctioneerd heeft met de heisa rond bisschop Vangheluwe. (13)

 

 

Maar u hoefde dat pedofilieschandaal blijkbaar niet te verzinnen…

Nee! Ik ging zoeken in de literatuur en ben verbazend snel op een schandaal gestuit dat effectief een grote weerklank heeft gehad destijds, maar compleet in de vergetelheid is geraakt. Een schandaal waarbij er drieëntwintig Broeders van de Goede Werken te Ronse (14) voor de rechtbank werden gedaagd en zijn veroordeeld tot tien jaar en meer, en waarover tot in het Vaticaan gedelibereerd is. Een schandaal dat mogelijk, en dat wil ik nu verder uitzoeken, effectief een rol gespeeld heeft in de schoolstrijd.

 

De historica en de schrijfster zijn hier duidelijk weer samen aan het woord. Spannend!

 

Niet te vergeten: gender speelt ook een belangrijke rol in dit onderzoek. Het gaat daarbij niet zozeer om het vrouwelijke en de invloeden daarvan, maar om een aspect van de mannelijke seksualiteit dat we nu verwerpen, maar dat binnen het kerkelijk instituut bijzonder lang op een speciale clementie heeft mogen rekenen.

 

Noten:

1       red. Contentious politics betreft ontwrichtende acties om een politiek standpunt te maken of een politiek systeem te veranderen, zoals demonstraties, stakingen, collectief geweld, terrorisme.

2       Eliane Gubin is emerita professor hedendaagse geschiedenis aan de Université Libre de Bruxelles (ULB). Zij was actief op het gebied van de politieke en sociale geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw, met een speciale interesse voor vrouwen in de geschiedenis. Zij is covoorzitster van het Archief- en Onderzoekscentrum voor Vrouwengeschiedenis (AVG-CARHIF).

3       Denise De Weerdt was