“Ik denk niet dat we noodzaak hebben aan een ‘officiële waarheid’ ”

Lonneke Geerlings en Laura Nys spraken met Bambi Ceuppens. Zij studeerde Afrikaanse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent en Culturele Antropologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en behaalde vervolgens haar doctoraatstitel aan de University of St. Andrews (Schotland). In haar werk legt ze zich onder meer toe op het Belgische en Congolese koloniale verleden en de Congolese diaspora in België. Ze was docente aan de universiteiten van Edinburgh, Manchester en St. Andrews, werkte als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteiten van Gent en Leuven en is sinds 2007 werkzaam bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Haar jarenlange ervaring in de academische wereld weet ze feilloos te combineren met een publieksgerichte aanpak. Bovendien schuwt Ceuppens het publieke debat niet: ze schreef opiniestukken over het hoofddoekendebat, over de verhouding van België tot het koloniale verleden en over het Zwarte Piet-debat. Haar intellectuele honger is nog lang niet gestild: haar streven is 100 bladzijden per dag te lezen. “Lezen is het heerlijkste wat er is.”

Sinds mei 2015 bent u aangesteld als een van de twee wetenschappelijke commissarissen van de toekomstige permanente tentoonstelling in het Koninklijke Museum voor Midden-Afrika. Wegens een grondige renovatie is het museum momenteel gesloten. Op de website staat dat het museum “in al zijn vezels wordt gedekoloniseerd”. Hoe ziet u die “dekolonisatie”?

Ik heb een hele duidelijke visie op de dekolonisatie van het museum, maar ik ben er niet van overtuigd dat alle mensen die betrokken zijn bij de renovatie de noodzaak inzien van de dekolonisatie van het museum, en ik ben er zeker niet van overtuigd dat iedereen dezelfde idee heeft over wat die dekolonisatie zou moeten inhouden… Dat is zeker geen kwestie van slechte wil, maar in eerste instantie vaak een kwestie van onwetendheid. Het heeft te maken met een gebrek aan training. Heel veel mensen zullen spontaan zeggen dat de kolonisatie een slechte zaak was, en dat ze zich daar van willen distantiëren. Maar als puntje bij paaltje komt, dan zie je in de manier waarop ze naar de dingen kijken of schrijven of praten, dat daar toch nog een zekere etnocentrische koloniale blik achter zit waarvan zij zich niet noodzakelijkerwijze bewust zijn. Als je daar niet op een diepgravende wetenschappelijke manier over nadenkt, is het heel gemakkelijk om precies in de val te trappen die je wil vermijden. Dat is dus ook geen punt van kritiek, maar het is iets waar een antropologische training je op voorbereidt: dat je dingen moet bekijken vanuit een ander perspectief. Dat is absoluut geen gemakkelijke oefening.

Een museologe had voorgesteld de teksten te schrijven voor een tijdelijke tentoonstelling waarvan ik co-commissaris ben, samen met Sammy Baloji. Bepaalde toelichtingen bij museumstukken hadden pakweg zestig jaar geleden kunnen geschreven zijn, zoals het feit dat ze geschreven waren in wat men in de antropologie de ‘ethnographic present’ noemt, wat dan de indruk wekt dat er geen ‘geschiedenis’ is maar gewoon een eeuwigdurende ‘traditie’. Ze had ook teveel nadruk gelegd op de westerlingen die de Congolese kunstenaars zouden ‘ontdekt’ hebben, en niet op de Congolese kunstenaars zélf.
Dat is geen kwestie van slechte wil, maar dat is inderdaad een intellectuele oefening die heel wat training, achtergrond, lectuur en onderzoek vergt. En ik neem het mensen absoluut niet kwalijk als de meerderheid van hen dat niet weet, maar het toont aan hoe moeilijk het eigenlijk is om het museum helemaal te dekoloniseren.

In Nederland wordt ‘blank’ steeds vaker vervangen door ‘wit’, vanwege de neutralere connotatie. Maar als ‘witte’ mensen hier worden op aangesproken, voelen ze zich doorgaans bijzonder aangevallen. Komt u dat ook tegen?

Ja! Omdat mensen nog altijd de neiging hebben om kolonisatie en dekolonisatie op zichzelf te betrekken en zich persoonlijk aangevallen voelen. En dan gaan ze er inderdaad vanuit dat als men kritisch is, dat men hen een schuldgevoel probeert aan te praten, terwijl de discussie zich afspeelt op een heel ander niveau. En daar zit precies het pijnpunt: dat mensen de eigenlijke inzet van de discussie heel vaak niet begrijpen – dat het koloniale verleden en racisme een structureel gegeven zijn.

Maar wat precies interessant is aan een museum – en dat is natuurlijk het verschil met de academische wereld – is dat je daar wel moet proberen een tentoonstelling te maken voor een groot publiek, met mensen die niet gepokt en gemazeld zijn in dat hele academische discours. Wij werken in het museum met wetenschappelijke commissarissen, en dat betekent dat - in theorie alleszins - de wetenschappelijke stem wat betreft de tentoonstelling zou moeten doorwegen. Maar het kan botsen, en taalgebruik kan daar inderdaad een van de pijnpunten zijn. Zoals in 2010 [voor de tentoonstelling Indépendance! Congolese verhalen over 50 jaar onafhankelijkheid, red.]: de Franstalige museologe met wie ik samenwerkte, wilde met alle geweld woorden zoals métis(se) en métissage (‘gemengd’, red.) gebruiken terwijl ik die zelf niet vind kunnen omdat die een historische beladenheid hebben, waarvan de modale Franssprekende zich absoluut niet bewust is. Dat is een beetje hetzelfde met het verschil tussen ‘wit’ en ‘blank’. En dan begrijpen mensen eigenlijk niet waar je je druk over maakt.

Het is toch ook wel een van onze doelen om mensen een beetje op te voeden en kritisch te doen nadenken, eerder dan hen inderdaad aan te bieden waarmee ze al vertrouwd zijn. Want dat is dan een tegenargument: “mensen kennen zulke woorden zoals métis(se) en métissage en zij zien daar geen probleem in, dus wat ís dan het probleem?!” Dat zijn dagelijkse praktijken als je inderdaad probeert een beetje af te stappen van de manier waarop vroeger naar de kolonisatie maar ook naar Afrika of het Zuiden in het algemeen werd gekeken. Dus ja, dat is een dagelijkse strijd.

Je moet daar ook een beetje soepel in zijn. Er zijn bepaalde termen zoals ‘identiteit’, of ‘gemeenschap’, – daar houd ik niet van, maar ik maak er geen strijdpunt van. Maar er zijn bepaalde grenzen waarvan ik zeg: nee, hier stopt het! We gaan het hier niet hebben over ‘halfbloeden’ of ‘mulatten’. Nee, daar kan absoluut geen sprake van zijn.

Maar je moet daar ook een stukje pragmatisch in zijn. Het is ook een kwestie van ‘choose your battles’. Je kan niet op alle punten winnen. Dat is eigen aan het doen van groepswerk, en een tentoonstelling maken ís groepswerk. Dat is anders dan wanneer je als onderzoeker gewoon bezig bent je eigen teksten te schrijven, of zelfs je eigen onderzoek helemaal autonoom en individueel te kiezen. That goes with the territory. Dus als je niet pragmatisch kan zijn… tja, dan moet je er niet aan beginnen. Dan kun je je beter opsluiten in je ivoren toren met jouw Eigen Grote Gelijk en goed wetende dat je dan misschien ook alléén diegenen zal bereiken die al overtuigd zijn.

Dus het is een voortdurend afwegen van voor wie wil ik publiceren. Voor mijn collega’s? Voor het ‘grote publiek’? En als het gaat over het ‘grote publiek’: gaat het dan over het Belgische publiek, het Vlaamse publiek, gaat het over het Congolese publiek? En dat is dan weer het interessante van de tentoonstelling, dat je daar alle mogelijke publieken kan mee bereiken.

Onlangs pleitten Groen en Ecolo voor een wetenschappelijk onderzoek naar het Belgische koloniale verleden. (1) U schreef over het onderzoeksrapport over de moord op Lumumba (2): historici die ook optreden als rechters, dat is geen goede combinatie. In welke vorm zou zo’n wetenschappelijk onderzoek dan het beste kunnen plaatsvinden?

Ik denk niet dat we noodzaak hebben aan een ‘officiële waarheid’, want bestaat zoiets? Dan dreigt men verder onderzoek af te blokken met het argument van “ja we wéten het nu toch, want het is officieel”. Zo werkt wetenschap natuurlijk niet! En ik denk ook niet dat het aan wetenschappers is om juridische uitspraken te doen over historische feiten. Ik denk dat wat in eerste instantie moet gebeuren, zoals Groen en Ecolo vragen, dat de toegang tot de archieven vrij wordt. In theorie zijn al die archieven na vijftig jaar vrij toegankelijk, maar in de praktijk is dat niet het geval. Men schermt ofwel met de wet op de privacy, ofwel met de wet op de staatsveiligheid. Het is gevoelige informatie. Ik denk dat een tweede vereiste is dat men inderdaad zichzelf moet aanmoedigen om ook met een andere blik te kijken naar die geschiedenis, naar die archieven. Dat kan bijvoorbeeld door er op een heel systematische manier ook Afrikaanse en meer bepaald Congolese, Burundese en Rwandese historici bij te betrekken. Want het is toch te gek voor woorden dat mijn collega Jean Omasombo [Hoogleraar Politieke Wetenschapen aan de Universiteit van Kinshasa en onderzoeker aan het KMMA, red.] geen lid kon worden van die officiële onderzoekscommissie omdat hij zogezegd niet ‘objectief’ kon zijn! Wat dus impliceerde dat al die Belgische historici wél objectief waren, terwijl bijvoorbeeld Jean-Luc Vellut naar aanleiding van het boek van Adam Hochschild (3) op een bepaald moment in een interview met Humo heeft gezegd dat hij het er als Belg heel moeilijk mee had dat die man zo’n zware kritiek had op het Belgische koloniale verleden. Dus ik bedoel maar, die hele waanidee dat als je een Belgische historicus bent, dat je automatisch objectief bent en dat je dat als Congolees niet bent…

En ook dat is iets dat ik in het museum of het Zwarte Piet-debat vaak moet uitleggen als mensen pleiten voor dekolonisatie van het museum of van de maatschappij: dat het niet alleen is vanuit persoonlijke betrokkenheid omdat zij zelf van Afrikaanse afkomst zijn, maar dat er ook mensen zijn die daar geen link mee hebben, en dat die zich ook aangesproken voelen en zich daar ook voor willen engageren.

En dat valt mij altijd op: heel vaak vragen mensen aan mij hoe het voelt om in dat museum te werken. Dan impliceren ze eerst en vooral dat ik mezelf identificeer als ‘zwart’ zonder dat zij weten of ik mezelf zo identificeer of niet. Menen dat je de identiteit van een mens gewoon kan aflezen van zijn/haar huid, dat is racisme. En dan impliceren ze ten tweede dat ik mijzelf als ‘zwarte’ beschouw als een slachtoffer van de kolonisatie. Maar als dat zo is, dan is de andere kant van de medaille dat het de ‘witte’ mensen zijn die daarvoor verantwoordelijk zijn. Maar aan mijn ‘witte’ collega’s wordt die vraag nooit gesteld: hoe voelt dat nu om te werken in dat museum.

Maar niemand stelt – en heel terecht! – de kwaliteiten van een Bruno de Wever in vraag, zelfs al doet hij onderzoek naar Vlaams nationalisme. En hij is iemand die uit een Vlaams-nationalistisch nest komt, wiens broer partijvoorzitter is van de grootste Vlaams-nationalistische partij in België. Iedereen gaat ervanuit dat die man sowieso objectief kan zijn. Maar dat is natuurlijk maar in de mate dat elke historicus of elke onderzoeker objectief is. Terzelfdertijd gaat men ervan uit dat als je een Afrikaanse onderzoeker bent, ja dan ben je toch altijd emotioneler, minder intellectueel en minder objectief en afstandelijk. Men veronderstelt dat witte onderzoekers of intellectuelen die zich mengen in het politieke debat respectievelijk wetenschappelijk of maatschappelijk geëngageerd zijn, terwijl alle anderen in eerste en laatste instantie gemotiveerd zijn door persoonlijk eigenbelang. Enerzijds gaat men er vaak van uit dat ik spreek omdat ik me persoonlijk betrokken voel, zonder me zelfs die vraag te stellen. En als ik me dan meng in het hoofddoekendebat, krijg ik de vraag waarom, want ik ben zelf toch geen moslima? Je kan het dus nooit goed doen. Ook dat is racisme.


Onderzoek naar ‘blackness’ is al enkele decennia aan de gang. De laatste jaren is er echter ook een tendens om ‘whiteness’ zichtbaarder te maken in de geschiedenis.

In België wordt er helemaal geen onderzoek gedaan naar whiteness. Er wordt zelfs geen onderzoek gedaan naar racisme. En als het wordt gedaan, dan zijn er twee foci: enerzijds antisemitisme. Want er is echt de idee dat als je spreekt over racisme, dan spreek je over antisemitisme, dan spreek je over de Shoah, dan spreek je over de Tweede Wereldoorlog. En anders is het over de zogenaamde ‘islamofobie’. Dat is een woord dat ik niet graag gebruik, want dat is maar een ‘fobie’. Nee, het gaat niet om de fobie! Het gaat om racisme, puur en simpel.

Maar het koloniale racisme, dat wordt volledig over het hoofd gezien. Er wordt geen onderzoek gedaan. Het enige boek over racisme binnen Vlaanderen dateert van 1998, van Marnix Beyen en Geert Vanpaemel. (4) En daarin wordt dan gezegd dat positieve stereotypen over ‘zwarten’ die zo sportief zijn, zo goed kunnen dansen en zingen, dat dat geen racisme is. Dat is het niveau van 1998, en dat is nog altijd het niveau van de discussie in Vlaanderen! Dus ook daar word ik niet vrolijk van…

De Zwarte Pieten-discussie is een hot topic. In Nederland is het debat in volle gang, ook al is de discussie in de media vaak gepolariseerd. In België is de discussie nog niet echt aangeslagen. Kunt u daar iets over zeggen?

De situatie is natuurlijk wel een beetje anders. In België is het veel meer een kinderfeest dan een familiefeest. En van buitenaf hebben wij ook de indruk dat het in Nederland bijna de inzet is geworden van het debat over nationalisme, en ook dat is in België niet het geval. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat we hier leven in een samenleving – officieel zeg maar – met drie gemeenschappen: Nederlandstaligen, Franstaligen en Duitstaligen. Het is ook een andere geschiedenis, maar het heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat – zoals altijd – zulk soort debatten in gang worden gezet door de mensen die zich gepasseerd voelen. En daar speelt natuurlijk het feit dat in België, a) die groep veel kleiner is, en b) dat die dan verspreid is over drie verschillende gemeenschappen en dat je ook hele grote verschillen ziet in de figuur van Zwarte Piet – bijvoorbeeld in Vlaanderen, en in Franstalig België. Het is eigenlijk pas recent – en dan grotendeels onder invloed van de publiciteit en dan zeker Hema en andere van oorsprong Nederlandse concerns zeg maar – dat die Nederlandse figuur van Zwarte Piet ook de dominante representatie van Zwarte Piet is geworden hier in België. Dus die combinatie van factoren maakt denk ik dat het debat veel minder gepolariseerd is.

Tezelfdertijd zie je ook dat de VRT sinds verleden jaar heeft geprobeerd de kleur van Zwarte Piet aan te passen in hun tv-programma’s. Enerzijds kan je dat [aanpassen van het uiterlijk van Zwarte Piet] dan positief zien, anderzijds kan je natuurlijk ook zeggen dat het een manier is om het debat eigenlijk niet te hoeven voeren. We passen hem gewoon een beetje aan, we laten hem eruitzien alsof hij door de schouw is geklommen. En dan moeten we niet naar de kern van het debat gaan, dan hoeven we het niet te hebben over de essentie, terwijl we tezelfdertijd nog altijd een federale Minister van Buitenlandse Zaken hebben [Didier Reynders] die op zijn eigen website een foto toont van hemzelf in black face! Alsof dat absoluut niet problematisch is. En de voormalige directeur van wat toen het federale Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding was (nu Unia), die zei dat black face absoluut niets met racisme te maken heeft. Ja, het is alweer dezelfde discussie. Men wil het probleem niet inzien.

Ziet u het debat veranderen? Zijn bepaalde dingen bespreekbaarder geworden?

Ik ben gecontacteerd door Apache [digitaal platform voor onderzoeksjournalistiek, red.] voor een artikelenreeks over de Belgische kolonisatie en ik heb geweigerd daaraan mee te werken omdat men in eerste instantie alleen maar oud-kolonialen wilde interviewen. Ik vind dat niet meer kunnen om anno 2016 alleen maar oud-kolonialen te interviewen en geen mensen van Afrikaanse origine, goed wetend dat er hier in België ook heel veel Congolezen leven die de koloniale tijd hebben meegemaakt. Dus het feit dat men dat zelfs nog overweegt vind ik heel problematisch. Dus wat dat betreft zie ik, zeker in Vlaanderen, geen vooruitgang.

Je hebt nu wel veel initiatieven. Ik word bijna elke week uitgenodigd. Er zijn recent een aantal acties geweest tegenover de aanwezigheid van koloniale monumenten en dergelijke. Ronny Mosuse [zanger, red.] heeft initiatief genomen om te proberen de koloniale geschiedenis in de eindtermen te krijgen van het Nederlandstalig onderwijs. Dus er broeit wel wat, maar het blijft al bij al marginaal en het wordt door de media absoluut niet opgepikt. Ik denk dat het bij jongere mensen, en zeker bij studenten, wel leeft. Ik ben een aantal jaar geleden bijvoorbeeld uitgenodigd voor een Zwarte Pieten-debat in Leuven. Daar was niemand – noch onder de studenten noch onder de panelleden – die een andere mening was toegedaan [dan Zwarte Piet in zijn huidige vorm te zien als een gevolg van het koloniale verleden, red.]. Dus ja er beweegt wel iets, maar het gaat heel traag, het is heel beperkt en het blijft onder de radar. De media berichten er niet over.

Beschouwt u zichzelf als feministe?

Door mijn academische carrière ben ik feministisch geworden. Feministisch, laat maar zeggen, op een theoretische manier omdat ik de literatuur ben gaan lezen. Ik ben getraind als een antropologe, dus dan ben je erop getraind om dingen te zien vanuit een andere invalshoek dan wat je gewend bent. Dan kán je niet anders als versteld staan van de manier waarop die literatuur gedurende lange tijd is gedomineerd door mannen die alleen maar oog hadden voor het mannelijk perspectief. Maar nogmaals, dat maakt deel uit van een normale antropologische training, net zoals je je onmiddellijk bewust bent van het feit dat de meeste van die antropologen spreken vanuit een geprivilegieerde positie. Dus je bent er gewoon op getraind altijd op zoek te gaan naar de stem die ontbreekt – of dat nu de stem is van de vrouw, iemand van lagere klasse, de stem van iemand met een andere seksuele geaardheid, het maakt niet uit. Je bent altijd op zoek naar wat er niet is.

Maar, wat je natuurlijk ook hebt – en dat maakt het natuurlijk misschien net iets anders in de antropologie – is dat het een discipline is met historisch belangrijke en invloedrijke vrouwen zoals Margaret Mead, Ruth Benedict, Mary Douglas, enzovoort. Maar dat belet niet dat in die boeken van al die andere grote mannelijke antropologen, hetzij de misogynie van de pagina’s druipt, of dat het ‘vrouwelijke’ perspectief volledig ontbreekt.

En dan is er natuurlijk ook het feit dat als je een academische carrière begint dat dat zogenaamde glazen plafond natuurlijk reëel is. Dus dan lijkt het me niet vreemd dat je die twee met elkaar in verband brengt – wat je leest in je onderzoek en wat je dagelijks meemaakt.


En wat u meemaakt en tegenkomt in uw onderzoek, past u dat ook toe in uw activisme?

Ik beschouw mijzelf niet als een activist. Ik meng mij in het publieke debat, maar ik wil me eerder situeren in die klassieke Europese traditie van de publieke intellectueel, dat wil zeggen dat het een van de verantwoordelijkheden is die je geacht wordt op je te nemen als je onderzoek doet, maar dat je terzelfdertijd toch probeert onafhankelijk te blijven. En het is in dat opzicht dat ik mezelf niet beschouw als een activist, hoewel ik me best kan voorstellen dat vele mensen denken dat ik dat wel ben, en daar heb ik dan geen probleem mee.

Maar ik behoor tot geen enkele vereniging, ik behoor tot geen enkele politieke partij en ik probeer dat ook zo te houden, omdat je dan snel gewrongen zit met die spanning tussen wat je denkt en je persoonlijke relatie met collega’s... Als je echt dat ideaal van een publieke intellectueel betracht, dan moet je proberen dat te overstijgen. Ik denk dat je dat alleen kan doen als je spreekt in eigen naam. Want dan moet je uiteindelijk alleen maar aan jezelf loyaal zijn.

Ik ben ambtenaar, en zelfs al staat dat nergens neergeschreven, het voelt anders aan dan wanneer je een docent bent aan de universiteit. Je hebt veel meer het idee van een ‘civil servant’ te zijn, dus je staat ten dienste van iets anders, iets groters. Aan de universiteit heb je toch meer een cultuur van een einzelgänger; je werkt alleen maar voor jezelf en voor je eigen onderzoek. Een museum richt zich, anders dan een universiteit, veel meer tot een breed publiek en niet tot het – ondanks alles – heel elitaire publiek dat studenten toch nog zijn. Wij werken voor iedereen. Ook mensen die niet kunnen lezen moeten eigenlijk naar het museum kunnen komen en een tentoonstelling kunnen appreciëren. Anders schieten wij ons doel voorbij.

Noten:
1    In juni dienden de Belgische Kamerleden Wouter De Vriendt (Groen) en Benoit Hellings (Ecolo) een voorstel van resolutie in waarin ze pleitten voor een grootschalig wetenschappelijk onderzoek naar het Belgische koloniale verleden. Zie ‘Een kijk in koloniale boezem’, in: De Standaard, 1 juli 2016.
2    B. Ceuppens, ‘‘’Lumumba. De complotten? De moord.’’ Onderzoeksrapport of historische studie?’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 122 (2007), 3, pp. 385-400.
3    A. Hochschild, King Leopold’s Ghost: A Story of Greed, Terror and Heroism in Colonial Africa. Boston, MA, 1998.
4    M. Beyen en G. Vanpaemel (red.), Rasechte wetenschap? Het rasbegrip tussen wetenschap en politiek vóór de Tweede Wereldoorlog. Leuven/Amersfoort, 1998.