“Ja! Jouw geschiedenis is belangrijk!”

Zonder lgbtq-archieven geen queer geschiedenis. Het zijn onmisbare bewaarplaatsen en kenniscentra voor het onderzoek naar een deel van ons verleden dat lange tijd als taboe beschouwd werd. Nederland en België kent twee gespecialiseerde archieven die zich al decennialang bezighouden met het verzamelen, bewaren en ontsluiten van historische bronnen over de geschiedenis en leefwereld van de lgbtq-gemeenschap. In Nederland is dat IHLIHA LGBTI Heritage en in België Fonds Suzan Daniel. Lonneke van den Hoonaard (IHLIA) en Bart Hellinck (Fonds Suzan Daniel) gaan met elkaar in gesprek over moeilijkheden én mogelijkheden voor het lgbtq-archiefwezen. Een dialoog over neutraliteit en maatschappelijke tendensen, privacy en digitalisering. Met een aanstekelijk enthousiasme over de parels binnen hun collecties en hun constante missie om het queer verleden te ontsluiten.

/ Jonas Roelens /

 

Jullie kennen elkaar natuurlijk wel, maar kunnen jullie je toch even voorstellen?

Bart: Mijn naam is Bart Hellinck en ik ben historicus en archivaris van opleiding. Als student schreef ik mijn licentieverhandeling over de geschiedenis van de homobeweging in Vlaanderen vanaf 1953. Kort erna stond ik als een van de oprichters mee aan de wieg van het Fonds Suzan Daniel. Een archief- en documentatiecentrum gericht op het bewaren van de lgbtq-sporen uit het Belgische verleden. Het Fonds is vernoemd naar Suzan Daniel, het pseudoniem van Suzanne De Pues, een lesbische activiste die in 1953 eigenhandig de start van de Belgische holebi-beweging mogelijk heeft gemaakt. We zijn opgericht in 1996 en bestaan dus meer dan 25 jaar. In die periode hebben we zo’n 450 lopende meter materiaal verzameld waarvan een aanzienlijk deel ondertussen ontsloten is. Dat is best een prestatie want het Fonds draait volledig op vrijwilligers.

Lonneke: Ik ben Lonneke van den Hoonaard en ben opgeleid als bibliothecaris. Jarenlang ben ik werkzaam geweest in het bibliotheek- en documentatievak, onder andere in coördinerende functies bij informatieafdelingen bij grote non-profitorganisaties. Sinds 2009 ben ik directeur bij IHLIA LGBTI Heritage. De afkorting IHLIA stond oorspronkelijk voor het Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief. IHLIA is in 1999 ontstaan, maar onze activiteiten zijn al veel eerder begonnen. In 1978 werd het homodocumentatiecentrum, beter gekend als Homodok, opgericht door studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Later kwam daar het Lesbisch Archief Amsterdam bij en het Anna Blaman Huis in Leeuwarden. In 1999 zijn die organisaties gefuseerd tot IHLIA. Sinds 2007 zijn we gevestigd in de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA), waar we onze onder andere wetenschappelijke boekcollectie bewaren. Maar we hebben ook naslagwerken, biografieën en fictie waarin lgbtq-thema’s voorkomen. Ook IHLIA was ooit uitsluitend een vrijwilligersorganisatie maar een twintigtal jaar geleden hebben we onze activiteiten dankzij toegenomen financiering sterk kunnen professionaliseren. Hierdoor kunnen we ondertussen op veertien parttime medewerkers rekenen. In 2018 vierden we ons veertigjarige bestaan, maar we zitten nog boordevol plannen voor de toekomst.

 

Vormt die verschillende financiering het grootste verschil tussen beide archieven en in hoeverre beïnvloedt dat jullie werking?

Lonneke: IHLIA krijgt een vijfjaarlijkse subsidie van het Nederlands Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat een Directie Emancipatie heeft. Enerzijds zouden we liever niet elke vijf jaar in spanning zitten over het al dan niet verlengen van die subsidiëring. Met die middelen werven we mensen aan en als werkgever voel je je natuurlijk verantwoordelijk voor de werkzekerheid van je medewerkers. Maar die middelen bieden ons wel heel wat mogelijkheden. Zo kunnen we publieksprogramma’s, workshops en exposities samenstellen, en investeren we in digitalisering via online platforms zoals ‘Europeana’ en ‘Gender Heritage Connection’. Onderzoekers, studenten en scholieren vormen nog steeds onze grootste groep bezoekers, maar we krijgen een steeds diverser publiek over de vloer. Journalisten en documentairemakers, NGO’s en beleidsmakers maar ook gewoon belangstellenden uit de lgbtq-gemeenschap willen materiaal inzien. Ook dat vraagt middelen: wetenschappers hebben tijd om een collectie grondig te bestuderen, journalisten niet. We proberen te vermijden dat we tegen hen moeten zeggen: “Hier is de catalogus en behelp jezelf verder maar.” Daarom zetten we steeds meer in op fact sheets en themadossiers die specifieke informatie, geschreven door historici, online vlot toegankelijk maken. We merken dat studenten en leerlingen die dossiers trouwens ook weten te appreciëren. Het is dus fijn dat we onze middelen kunnen inzetten om onze collectie zo goed mogelijk kenbaar te maken.

Bart: Toen we het Fonds Suzan Daniel oprichtten, waren we heel goed op de hoogte van de situatie in het buitenland. Zo kenden we natuurlijk het Homodok in Amsterdam en het Schwules Museum in Berlijn. Maar we hebben nooit de naïeve droom gekoesterd om het succesvolle voorbeeld van de grote broer of zus in Amsterdam te kunnen kopiëren. Het Fonds krijgt immers geen subsidies. In het verleden kwam er weleens financiering rond specifieke projecten, maar eigenlijk laten we die administratieve mallemolen liefst aan ons voorbijgaan. Onze collectie wordt bij professionele archiefcentra bewaard zoals het AMSAB-Instituut voor Sociale geschiedenis in Gent, het KADOC (Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving) in Leuven of het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis in Brussel. Het Fonds hoeft voor deze samenwerkingen niets te betalen en onze collectie kan de hele week door in professionele leeszalen geraadpleegd worden. Met bijzonder weinig middelen en op basis van vrijwilligers slagen we er toch in om heel wat te realiseren.

Lonneke: Ook bij IHLIA rekenen we trouwens op de samenwerking met andere archiefpartners om de collecties zo goed mogelijk in de juiste archivalische omstandigheden te conserveren. Onze grootste schatten worden in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam bewaard.

 

Waaruit bestaan die schatten in jullie archieven?

Lonneke: In het begin verzamelden we alles wat de homobeweging voortbracht: van snippers papier tot gestencild materiaal uit die activistische tijd. Dat is later uitgegroeid tot het verzamelen van persoonsarchieven van belangrijke personen uit de beweging tot organisatie-archieven. De voorbije veertig jaar zijn er natuurlijk heel wat lgbtq-organisaties gekomen en gegaan die hun archief aan ons overgedragen hebben. Andere organisaties, zoals het COC, zijn nog steeds actief en die collectie wordt stelselmatig aangevuld wanneer ze een nieuw deel van hun archief overdragen. Daarnaast hebben we een grote collectie divers materiaal met spullen uit de beweging, gaande van affiches, tasjes, T-shirts, buttons, brochures, pamfletten. Met name de egodocumenten zoals de correspondentie, dagboeken of fotoalbums hebben een bijzondere waarde. Dat beeldmateriaal is ook zeer geliefd bij onze bezoekers, zowel voor wetenschappelijk onderzoek als voor exposities.

Bart: Het voornaamste verschil tussen beide archiefcentra is, denk ik, dat IHLIA een internationalere werking heeft dan ons Fonds. Maar dat zie ik eerder als een pluspunt. De concurrentie met elkaar aangaan zou dan ook onzinnig zijn. Zeker gezien de nabijheid: we zijn door een treinrit van amper twee uur met elkaar verbonden. Bovendien werken we ook fijn samen. Vorig jaar hebben wij nog wat materiaal gedoneerd aan de Amsterdamse collega’s, omdat het voor onze insteek te internationaal georiënteerd was en omgekeerd zijn er ook al dubbels vanuit Amsterdam naar België overgekomen.

Maar verder hebben ook wij in eerste instantie documenten vanuit de homobeweging zelf ontvangen. Al ligt onze focus uiteraard op de Belgische context. De belangrijkste organisaties zijn ruim vertegenwoordigd. Alle archieven van vroegere Vlaamse aidsorganisaties, die in 2001 tot Sensoa fusioneerden, zijn aanwezig net zoals dat van de Vlaamse lgbtq-koepelorganisatie çavaria. Maar we hebben ook bronnen van mensen die niets met de beweging te maken hadden. En gelukkig maar. Tot mijn grote spijt en frustratie is er echter bijzonder weinig fotomateriaal bewaard gebleven vanuit de Belgische lgbtq-beweging zelf. Tot de jaren 1990 waren die organisaties blijkbaar niet of nauwelijks bezig met het nemen of bewaren van foto’s. Gelukkig kunnen we dat compenseren met een uitgebreide verzameling ‘los materiaal’. Daarin hebben we onder meer folders, flyers en stickers over het uitgaansleven. Voor heel wat lgbtq’ers was dat uitgaansleven immers bijzonder belangrijk. Velen van hen hebben nooit een activistische rol binnen de beweging opgenomen, maar het uitgaansleven was wel een plek om, al dan niet stiekem, hun seksuele identiteit te beleven. In dat soort bronnen zie je de maatschappij toch anders evolueren dan binnen de bubbel van de beweging zelf.

 
Hoe zorg je ervoor dat ook die bronnen van individuen bij jullie terecht komen en bewaard worden?

Bart: Dat is een van de grootste en blijvende uitdagingen. Voor organisaties is het simpel: militanten volgen elkaar op en willen doorgaans van het ‘oud gerief’ af. Bij individuen ligt dat helaas een stuk complexer. Vaak moeten we via via interessante personen opsporen. Jaarlijks hebben we een stand op de Belgian Pride om mensen te informeren en activeren. Dat blijft nodig want helaas gaat heel veel boeiend bronnenmateriaal verloren bij mensen die we niet op tijd wisten te bereiken. Het is zelfs al gebeurd dat leden of sympathisanten van het Fonds komen te overlijden en dat, vooraleer de buitenwereld het nieuws vernam, hun persoonlijk archief al was weggegooid door familieleden. Dus mensen kennen en aanspreken op zich is niet altijd een garantie dat hun verzamelingen bij ons bewaard zullen worden voor de toekomst. Helaas stellen we vast dat het taboe rond homoseksualiteit vaak nog doorleeft bij nabestaanden die soms in hun maag zitten met de geaardheid van dierbaren of hun militant activisme binnen de beweging en daardoor persoonlijke herinneringen en documenten van hen weggooien.

Verder blijft het een constante uitdaging om mensen ervan te overtuigen dat hun leven ook onderdeel uitmaakt van de geschiedenis. Uiteraard is geen enkel individu representatief voor de volledige gemeenschap, maar het persoonlijke heeft zeker een plaats in de ruimere geschiedenis. Vaak krijgen we de bescheiden reactie: ‘Is mijn geschiedenis wel belangrijk genoeg?’ Ja dus!

Lonneke: Die situaties zijn heel herkenbaar. Ook wij vragen er in ons persoonlijke netwerk steeds aandacht voor om te zorgen dat persoonlijke verzamelingen bewaard blijven. Want vaak zien mensen hun eigen herinneringen niet als waardevol genoeg voor een officieel archief. Het blijft belangrijk om mensen duidelijk te maken dat ook hun persoonlijke spulletjes relevant kunnen zijn. Tijdens participatieworkshops laten we mensen uit de gemeenschap vaak praten over het belang van hun eigen erfgoed. We stellen hen de vraag: wat wil je afstaan, nu of later? Wat niet? Zo hebben we IHLIA-stickers gemaakt met de boodschap ‘Niet weggooien’. Zodat het duidelijk is voor familie en nabestaanden dat deze herinneringen thuishoren in het archief, want zij zijn vaak geen geïnteresseerde ambassadeurs van deze geschiedenis.

 

Die persoonlijke herinneringen zijn vaak privacygevoelig. Hoe kun je zowel de vertrouwensband met schenkers bewaren én zorgen voor wetenschappelijke ontsluiting van jullie collecties?

Bart: Dat blijft noodgedwongen zoeken naar ad-hocoplossingen. Veel hangt af van de wensen van de persoon of instantie die ons het materiaal bezorgt. Zij bepalen mee of delen van onze collectie openbaar gemaakt worden of gesloten blijven. Maar zij zijn niet de enigen met inspraak. In liefdesbrieven of dagboeken bijvoorbeeld worden ook namen vermeld van mensen die niet noodzakelijk op de hoogte zijn dat ze in die bronnen voorkomen en dus geen zeg hebben over het al dan niet openbaar maken van hun gegevens. Als Fonds zijn we doorgaans strenger dan wat ons gevraagd wordt door schenkers. Een belangrijk principe is dat een archiefbestand gesloten blijft zolang het niet geïnventariseerd is. We zullen onderzoekers nooit een verhuisdoos aanreiken waar ze lukraak in kunnen snuffelen. We nemen die verantwoordelijkheid ernstig. Voorts hebben we twee versies van onze inventarissen, een publieke en een interne. In de publieke versie worden familienamen niet voluit vermeld, behalve als daar expliciet toestemming voor gegeven werd. Andere familienamen verwijderen we uit de publieke inventaris. Extra werk, maar noodzakelijk om dat evenwicht te bewaren. De simpelste oplossing zou uiteraard zijn om al ons recente materiaal gesloten te houden en pas over honderd jaar vrij te geven. Maar dan belemmer je natuurlijk essentieel onderzoek en dus gaan we op zoek naar een middenweg. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt natuurlijk ook bij vorsers die bewust met gevoelige informatie moeten omgaan.

Lonneke: Er is bovendien ook Europese wetgeving omtrent privacy en verwerking van persoonsgegevens waarmee we rekening moeten houden, al worden er gelukkig uitzonderingen gemaakt voor archieven. Maar het blijft maatwerk. Bij elke schenking maken we een schenkingsovereenkomst waarin archiefvormers kunnen bepalen in hoeverre hun archieven gebruikt mogen worden. Het is belangrijk om daarbij stil te staan omdat onze collecties in toenemende mate niet enkel door wetenschappers gebruikt worden, maar bijvoorbeeld ook voor meer publieke aangelegenheden zoals documentaires, krantenartikelen of tentoonstellingen. Dat is zeker met onze fotocollectie het geval. Het grootste probleem daarmee is echter dat we van de meeste foto’s die bij ons neergelegd worden niet weten wie de fotograaf is. En we dus ook niet weten wie het auteursrecht op die foto heeft. Dat heeft implicaties voor de manier waarop we die foto’s, en heel wat ander gedrukt materiaal digitaal kunnen ontsluiten. De jongste geschiedenis kan dus niet zo makkelijk online zichtbaar gemaakt worden als vaak gedacht.

 

Is dat een van de grootste huidige uitdagingen voor lgbtq-archieven?

Lonneke: Dat zorgt inderdaad voor kopzorgen. Alles wat nu georganiseerd wordt binnen de jonge queer beweging vindt plaats op social media en die geschiedenis gaat per dag verloren want die leggen we niet vast. Natuurlijk worstelen reguliere archieven hier ook mee. Er lopen dan ook samenwerkingen om uit te zoeken hoe we hier juridisch en technisch het beste mee kunnen omspringen. In samenspraak met de gemeenschap zelf, want zij zijn eigenaar van die bronnen. Dat is niet evident, maar we zijn het als organisatie verplicht om die stap te zetten. Al heeft het publiek er vaak een verkeerd beeld van. Tientallen keren per dag moeten we aan gebruikers uitleggen dat we niet zomaar al onze collecties digitaal online kunnen zetten. Zowel financieel als juridisch is zoiets onmogelijk. Vooral studenten, die er gewoon aan zijn geraakt dat alles online beschikbaar is, vinden dat soms een vervelende boodschap.

Maar ook op andere vlakken merken we als archiefinstelling de impact van maatschappelijke tendensen. Sowieso is archiefvorming een weerslag van maatschappelijke evoluties. Het is nodig om aandacht te hebben voor de steeds veranderende segmenten binnen de gemeenschap. Representatie van de hele waaier aan groepen die tot de lgbtq-gemeenschap behoren is dus belangrijk, ook binnen onze collecties. Daarvoor moeten er persoonlijke banden worden aangegaan met groepen waar we niet automatisch aansluiting bij vinden: jonge queer personen, mensen van kleur, de transgemeenschap, enzovoort. En moet het vertrouwen mondjesmaat groeien. Heel wat jongeren bijvoorbeeld zien IHLIA niet automatisch als ‘hun’ archief. Soms omdat ze niet bezig zijn met geschiedenis zoals wij daar al veertig jaar over nadenken. Maar ook omdat er soms wantrouwen is bij jonge mensen die ons te wit vinden. Van oudsher zijn we natuurlijk ook een stelletje witte vrouwen en mannen. En als oudere lesbische vrouw ben ik wellicht niet het meest logische aanspreekpunt voor jonge gekleurde queers. Daarom is het belangrijk dat onze groep medewerkers ook divers is, want elke IHLIA-medewerker is een ambassadeur die onze boodschap uitdraagt. We besteden veel tijd en aandacht aan het opbouwen van relaties waarin samenwerking en mede-eigenaarschap centraal staan. Het is niet ‘ons’ archief van ‘onze’ geschiedenis maar dat van de hele gemeenschap en die geschiedenis is in permanente ontwikkeling.

Bart: In België hebben we gelijklopende bezorgdheden. Voor het Fonds is het heel belangrijk om ons bewust te zijn van onze eigen achtergronden, inclusief specialisaties én blinde vlekken. We willen constant de openheid van onze organisatie beklemtonen naar alle segmenten van het publiek dat we proberen te bereiken. Ook bij ons is het streefdoel dus om onze collectie diverser te maken, om de diversiteit van onze gemeenschap te weerspiegelen.

Om dat te bereiken, was het voor het Fonds van begin af aan belangrijk om zo onafhankelijk mogelijk te zijn. We waren bij de oprichting zeer vertrouwd met de geschiedenis van onze eigen beweging en waren ons dus bewust van de conflicten die er in de loop der tijden langs alle mogelijke breuklijnen geweest zijn: van man-vrouw tot links-rechts, Nederlandstalig-Franstalig, gelovig-ongelovig, enzovoort. Daarom hebben we ons nooit bij een koepelorganisatie aangesloten. In den beginne was er in Vlaanderen bijvoorbeeld onenigheid tussen de Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit en de Liga van Homocentra. Als archief is het belangrijk om daar buiten te staan.

 

Is die neutraliteit een noodzakelijke voorwaarde om als archief te kunnen functioneren?

Bart: Conflicten zijn er natuurlijk ook in pakweg elke duivenmelkersbond of biljartvereniging, maar als archief kunnen we daar echt niet in betrokken raken. In onze statuten benadrukken we dus dat we neutraal, onafhankelijk en pluralistisch zijn. We proberen met iedereen binnen de gemeenschap goeie relaties te onderhouden en onze openheid te tonen zonder standpunten in te nemen. Zo ondertekent het Fonds nooit petities. Als archief is het niet onze taak om ons bijvoorbeeld uit te spreken voor of tegen de openstelling van het huwelijk. Als privépersoon mag ik natuurlijk mijn individuele mening hebben, maar als archiefcentrum staan die maatschappelijke gebeurtenissen los van ons. Wij moeten immers voor zo veel mogelijk groepen en individuen een aanvaardbare partner blijven. Elk standpunt dat we zouden innemen, zou ons belemmeren om die doelstelling te verwezenlijken.

Lonneke: Daar kan ik me helemaal bij aansluiten. Het is als archief zo belangrijk om geen standpunt in te nemen in steeds veranderende tijdsgewrichten en issues. Wij laten ons daar niet toe verleiden. Wij documenteren. IHLIA bewaart alles, ook tegenmeningen. Dat ligt voor sommige mensen binnen de gemeenschap moeilijk. Sommige bezoekers snappen niet dat we iets bewaren dat voor hen persoonlijk onwelgevallig is. Dat is bijvoorbeeld het geval bij materiaal dat over de conflicten tussen de transbeweging en de feministische beweging gaat. Die discussie is via de Angelsaksische wereld tot ons gekomen en wordt ook hier meer en meer een strijdpunt. Soms worden we aangevallen op het feit dat we ook opiniestukken bewaren of boeken aankopen die meningen verkondigen waar de transgemeenschap het niet noodzakelijk mee eens is. Maar ook die afwijkende meningen moet je bewaren om die mentaliteitsvorming later in kaart te kunnen brengen en wetenschappelijk te onderzoeken. Die positie is niet altijd simpel. Want we vormen natuurlijk een onderdeel van de gemeenschap wanneer we participatieprojecten opzetten zoals workshops of tentoonstellingen. In die context vinden dit soort discussies weleens plaats. Maar daarin zijn we principieel: het is onze taak om te bewaren en vast te leggen, niet om een oordeel uit te spreken. Als er bijvoorbeeld ruzie ontstaat over wie er vooraan mag lopen op de Pride spreken wij ons daar niet over uit. Wij registreren dat zodat onderzoekers ermee aan de slag kunnen.

Bart: Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor pornografie. Dat is lang een gevoelig thema geweest, zeker langs vrouwelijke zijde van de beweging. Maar het is wel een belangrijke bron om onderzoek te doen naar evoluerende schoonheidsidealen bijvoorbeeld. Wij verzamelen en de onderzoekers moeten daaruit conclusies puren. En ook onderzoekers die het niet eens zijn met die besluiten kunnen bij ons terecht om tegenovergestelde hypotheses te onderbouwen. Wij verzamelen omdat het nodig is dat er verzameld wordt.

Zowel het IHLIA als het Fonds Suzan Daniel hebben ondertussen een respectabele leeftijd. Wat zijn jullie belangrijkste verwezenlijkingen?

Bart: Dit najaar wordt in Brussel de Suzan Daniel Brug ingehuldigd. Dat is toch onrechtstreeks een mooie verwezenlijking en het resultaat van onze inspanningen. Het archief van Suzan behoort tot onze belangrijkste collecties. Zonder onze archiefwerking was deze pionier van de Belgische lgbtq-beweging wellicht vergeten gebleven. Maar verder is het onmogelijk te kiezen want er zijn in de loop der jaren verschillende projecten de revue gepasseerd. Die projecten zijn telkens gericht op een specifiek thema of doelgroep en hoe zou je die kunnen afwegen tegenover elkaar zonder onrecht te doen aan andere projecten, of simpelweg aan onze hoofdtaak, namelijk het bijeensprokkelen en ontsluiten van onze collectie. Dus los van specifieke verwezenlijkingen vind ik onze knapste prestatie simpelweg dat we er nog steeds zijn (mits alle tekortkomingen, gemiste kansen en gemaakte fouten natuurlijk). Maar we zijn er wel in geslaagd om een structuur op poten te zetten die op lange termijn kan overleven, en die ons als stichters zal overleven. Dag in dag uit gaan we verder met het zo goed mogelijk verzorgen van onze dienstverlening en met het zoeken van extra bronnenmateriaal.

Lonneke: Het belangrijkste is inderdaad dat we er nog zijn, dat onze collecties nog groeien en dat dit soort instellingen steeds meer gewaardeerd worden. Dat merk ik in het bijzonder tijdens internationale bijeenkomsten zoals de LGBTQ ALMS (Archives, Libraries, Museums & Special Collections). Die bijeenkomst wordt sinds 2006 om de vier jaar georganiseerd. In 2012 organiseerden wij die in Amsterdam. Archivarissen, activisten, bibliothecarissen en academici komen samen om tips uit te wisselen en ervaringen te delen. Op zulke momenten ervaar je hoe de passie voor het verzamelen van onze geschiedenis ons verbindt. En dat kan op heel wat verschillende manieren: sommigen verzamelen alleen digitaal, anderen materiaal over heel specifieke subthema’s. Maar op zo’n conferentie krijg je altijd een geweldig gevoel van blijdschap en trots om daar deel van uit te mogen maken. Dat we die verzwegen geschiedenis weer zichtbaar maken, wat nog steeds nodig is, blijft een mooie verwezenlijking.

 

Hebben het Fonds Suzan Daniel en IHLIA zich ooit al eens gewaagd aan een ‘grensoverschrijdende’ samenwerking?

Lonneke: Daar is jammer genoeg nog geen concrete aanleiding voor geweest, maar gezien het feit dat we steeds internationaler en digitaler gaan werken is daar zeker een mogelijkheid voor. Er zou in de toekomst bijvoorbeeld zeker nagedacht kunnen worden over een platform waarmee je collecties digitaal aan elkaar linkt. Zeker in een Nederlands taalgebied zou zoiets relevant kunnen zijn. Onlangs kwam de wethouder mensenrechten uit Parijs bij ons langs om de impact van een lgbtq-archief te ontdekken. Want in Frankrijk worstelen ze al lang met de totstandkoming van een gelijkaardig archief. Op zo’n moment realiseer je je toch het belang van samenwerking.

Bart: Het probleem in Frankrijk is dat er heel wat betrokken groepen elkaar het licht in de ogen niet gunnen en elkaar beconcurreren in plaats van versterken. Dat is bij ons gelukkig allesbehalve het geval. We hebben uitstekende contacten en wisselen informatie, en zoals gezegd soms zelfs objecten en boeken, uit. Uiteindelijk mogen we niet vergeten dat de Belgische lgbtq-beweging er gekomen is dankzij de Nederlanders. Als Suzan Daniel in 1953 niet naar Amsterdam was getrokken om het ICSE-congres bij te wonen, was ze wellicht nooit op het idee gekomen om een eigen groep in België op te richten. Dus historisch zijn we sowieso aan elkaar gelinkt. En we hebben allebei nog decennialang werk voor de boeg. Die paden kruisen dus nog weleens.