Noodzakelijke Holocaustliteratuur: een Franse verzetsvrouw in Auschwitz

In de afgelopen 75 jaar zijn talloze memoires gepubliceerd over Auschwitz, het bekendste van alle vernietigingskampen en synoniem aan het ultieme kwaad in de mens. Onder de vroegste vrouwelijke auteurs van memoires bevinden zich onder anderen Olga Lengyel en Ana Novac, wier getuigenissen – Novac wist in gevangenschap zelfs een dagboek bij te houden – uit respectievelijk 1946 en 1966 in het Nederlands zijn verschenen als Leven met de dood (2004) en De mooie dagen van mijn jeugd (2010). Nu zijn ook de memoires van de hier lang onbekend gebleven Charlotte Delbo vertaald. Eindelijk, want Niemand van ons zal terugkeren is zonder twijfel indrukwekkende en noodzakelijke Holocaustliteratuur.


/ Sietske van der Veen /

Charlotte Delbo wordt in 1913 uit Italiaanse ouders geboren in het Franse Vigneux-sur-Seine. Na een opleiding stenografie trekt ze op haar zeventiende naar het nabijgelegen Parijs, waar ze haar brood verdient als secretaresse en later als assistent van een impresario. In 1932 sluit ze zich aan bij de communistische jongerenbeweging. Daar ontmoet ze de journalist Georges Dudach, met wie ze in 1936 trouwt. Tijdens de Duitse bezetting van Frankrijk zijn Delbo en Dudach onderdeel van een verzetsgroep die illegale kranten drukt en verspreidt. Begin maart 1942 worden ze opgepakt. Nog geen drie maanden later wordt Dudach geëxecuteerd – Delbo krijgt kort de gelegenheid om afscheid te nemen. In januari van het daaropvolgende jaar wordt ze samen met 229 andere vrouwelijke gevangenen afgevoerd naar Auschwitz-Birkenau. Slechts 54 van hen zouden de oorlog overleven.

“Wie alleen is, is weerloos”
Al op de allereerste bladzijde wordt duidelijk dat de stijl van Charlotte Delbo een hele andere is dan die van de meeste andere auteurs van kampliteratuur. In sterk poëtisch proza beschrijft ze de gebeurtenissen, beginnend op het perron van Auschwitz, “een station waar wie aankomen eigenlijk vertrekken.” (19) Dat betekent niet dat ze zaken dichterlijker voorstelt dan ze zijn, of dat de stijl een afstand schept tussen de schrijver en het beschrevene. Delbo blijft heel dicht bij haar eigen lichaam en zintuigen en doet daarbij geen enkele concessie aan de lezer: “Je zult zeggen dat je een mens alles kunt afnemen, behalve zijn denkvermogen en zijn verbeeldingskracht. Je hebt geen idee. Je kunt van een mens een skelet maken waarin diarree pruttelt, je kunt hem de tijd om te denken, de kracht om te denken afnemen. […] In Auschwitz droomde je niet, je ijlde.” (216-217)

In de kamphiërarchie onder de tewerkgestelden worden Charlotte Delbo en haar vriendinnen alleen beter behandeld dan de Joodse vrouwen. Ze heeft er geen verklaring voor hoe ze Auschwitz heeft overleefd. Elke dag na slavenarbeid in de moerassen “vroegen [we] ons af hoe we het hadden klaargespeeld, alweer.” (128) Delbo en haar vriendinnen proberen elkaar erdoorheen te slepen, bijvoorbeeld door ondanks alles te praten over later: “Ik geloof niet in de terugkeer als ik alleen ben. Als ik bij hen ben, geloof ik erin, omdat zij er zo hard in lijken te geloven. Zodra ze me verlaten, ben ik bang.” (139) Iedere dag is opnieuw een strijd om niet van elkaar gescheiden te raken: “Iedereen had tot zijn schade en schande ondervonden dat wie alleen is weerloos is, dat je zonder de anderen onmogelijk kunt overleven.” (246)

Ondanks het mooie dat in de kracht van vriendschap schuilt wordt Charlotte Delbo nergens sentimenteel. Dat ieder mens uiteindelijk alleen is, en dat hulpvaardigheid noodzakelijkerwijs grenzen kent, beschrijft ze ook: “Waarom staart ze ons aan? Wijst ze naar mij? Richt ze haar smeekbede tot mij? Ik wend het hoofd af. Ergens anders naar kijken. Ergens anders.” (45) De meeste van haar vriendinnen overleven de eerste maanden in Auschwitz niet. De laatste woorden van het eerste deel van Delbo’s memoires luiden: “Niemand van ons zal terugkeren. Niemand van ons had mogen terugkeren.” (151-152)

Elke zin een voltreffer
Na zes maanden in Auschwitz-Birkenau wordt Charlotte Delbo met een groep van nog geen honderd vrouwen naar satellietkamp Raisko gebracht. Het tweede deel van haar memoires begint in dit kleine werkkamp, ver weg van Auschwitz – “we roken de geur [van lijken, diarree en het crematorium] niet meer” (204). Ze krijgt iets van haar herinneringen en behoeften terug. Soms spelen de vrouwen toneel met elkaar en gaan heel even ergens anders in op. Ook beschrijft Delbo in flashbacks in gedichten haar tijd in de Franse gevangenis, vooral de dag van de executie van haar echtgenoot: “ook van een idee/ kun je doodgaan/ Ik kon niet samen met hem sterven/ En ben er niet van doodgegaan.” (165)

Begin 1944 komt Charlotte Delbo na een onwerkelijke treinreis – in een personentrein, en in het bezit van haar eigen koffer – terecht in vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. De Sloveense SS’ers die het kleine groepje vrouwen bewaken laten hen op doorreis op een Berlijns station zo lang op het toilet achter dat ze heel even overwegen te ontsnappen, maar: “Te lang al hadden we onze handelingen gewikt en gewogen om ons nu zonder enige voorbereiding in een gewaagd avontuur te storten.” (235) In april 1945 wordt Ravensbrück bevrijd, waarna Delbo met het Rode Kruis naar Zweden vertrekt om aan te sterken.

Na de oorlog vestigt Charlotte Delbo zich aanvankelijk in Zwitserland. Ze voltooit het manuscript van haar memoires al zo goed als in 1946-1947. Toch publiceert ze haar herinneringen pas in de periode 1965-1971, in drie delen, omdat ze eerst wil vaststellen of haar schrijven zoveel jaren later nog van waarde is: “Nu weet ik niet meer zeker of wat ik geschreven heb waar is. Ik weet zeker dat het waarachtig is.” (18) De eerste twee delen van de trilogie Auschwitz et après, Aucun de nous ne reviendra en Une connaissance inutile, vormen de basis voor de huidige Nederlandse vertaling Niemand van ons zal terugkeren. Het derde en laatste deel, Mesure de nos jours, is om onbekende redenen helaas niet in deze vertaling opgenomen.

In Niemand van ons zal terugkeren is elke zin een voltreffer. Ook voor wie al veel over de Holocaust weet – en weten we ooit genoeg? – is het werk van Charlotte Delbo een noodzakelijk te lezen getuigenis van Auschwitz, door haar stijl, maar bovenal door haar fundamentele poging recht te doen aan haar eigen ervaring en die van haar medegevangenen. Delbo verwerkt haar kampervaringen behalve in Auschwitz et après in nog een aantal boeken en toneelstukken en sterft in 1985 in Parijs aan longkanker. In haar latere jaren neemt ze afstand van het communisme. Hertrouwen doet ze niet meer. Delbo raakt de beelden van Auschwitz nooit meer kwijt: “Elk gezicht staat zo duidelijk afgetekend in het ijzige licht, op het blauw van de lucht, dat het er tot in de eeuwigheid afgedrukt staat.” (54)


Charlotte Delbo, Niemand van ons zal terugkeren. Het leven in Auschwitz door de ogen van een Franse verzetsvrouw en haar medegevangenen (2021 [1970]). Amsterdam: Meulenhoff, € 20,99.

Sietske van der Veen (1992) is historicus en freelance journalist. Momenteel doet zij als promovendus bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis onderzoek naar de sociale mobiliteit en integratie van de Joods-Nederlandse elite (1870-1940). Ze is redacteur van Historica.