De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) leek in de eerste jaren meer op een gewelddadige burgeroorlog dan op een opstand, zoals deze vaak wordt genoemd. Hoewel de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog meestal gaat over grote namen van legerleiders, edelen en landsheren, speelden de gewone mannen en vrouwen in het begin juist een belangrijke rol. Oorlog was zeker niet alleen een mannenzaak; ook de vrouwen hadden een aandeel in de strijd. Maar wat betekende al dit geweld voor vrouwen? En welke rol speelden zij zelf?

/ door Romy Beck en Isabel Casteels / 

Afbeelding 1 Frans Hogenberg, ‘Beeldenstorm’, Keulen 1566. Vindplaats: Rijksmuseum Amsterdam.

 

Een golf van geweld

De Tachtigjarige Oorlog begon als een rebellie tegen het beleid van Filips II van Spanje, heerser over Spanje, Portugal, Napels, Sicilië en de Nederlanden. Veel mannen en vrouwen waren het niet eens met de manier waarop Filips het land bestuurde. Volgens velen trok hij steeds meer macht naar zich toe en pakte hij bovendien ketters veel te hard aan. Ketters waren mensen die een ander geloof aanhingen dan het katholicisme, het enige geloof dat de koning toestond. Veel mensen in de Nederlanden waren in de zestiende eeuw na de Reformatie van Luther en Calvijn protestants geworden. Vaak wordt de Tachtigjarige Oorlog vooral voorgesteld als een vrijheidsstrijd van ‘goede’ Nederlanders tegen de ‘slechte’ Spaanse onderdrukker. Maar dan vergeten we dat in de eerste fase katholieke en protestantse Nederlanders ook veel tegen elkaar vochten. Veel mensen in de Nederlanden waren immers nog gewoon katholiek. Ook maakten protestantse rebellen, net als de soldaten van de Spaanse koning, veel slachtoffers.

De adel kwam als eerst in actie; ze vonden dat de Spaanse vorst hun privileges en rechten niet respecteerde. Zij uitten hun onvrede officieel met het Smeekschift der Edelen, dat ze presenteerden aan landvoogdes Margaretha van Parma, de plaatsvervanger van de koning en handhaver van de orde. Het volk kwam ondertussen ook in opstand. Gewone mensen hadden nagenoeg geen politieke macht; vrouwen mochten sowieso geen plaats nemen in het bestuur. Steeds meer kregen mensen het gevoel dat het bestuur van de koning niet naar hen luisterde. Protestanten waren het niet eens met de macht en rijkdom van de katholieke kerk en met de misstanden zoals corruptie en aflatenhandel. Daarnaast waren zowel protestanten als katholieken het niet eens met de strenge vervolging van ketters. Kloosters en kerken stonden symbool voor de macht van de katholieke koning. In het jaar 1566 vernielden opgezweepte menigten door de hele Nederlanden kerkelijke bezittingen: het is het jaar van de Beeldenstorm.

Hoe beleefden vrouwen deze golf van geweld? Want ondanks dat vrouwen vaak niet geassocieerd worden met deze strijd, waren zij ook onderdeel van de burgeroorlog. Aan de ene kant deden ze, net als mannen, mee met de vernielingen. Zo kennen we uit Amsterdam bijvoorbeeld het verhaal van Weyn Ockers. Zij deed samen met haar dienstmaagd Trijn Hendricksdr. mee aan de beeldenstorm in de Oude Kerk. Uit woede over de pracht en praal in deze kerk had zij haar pantoffel tegen een Mariabeeld aangegooid. Toen de autoriteiten Ockers oppakten, bekende ze vele beelden gebroken te hebben en bovendien het altaar te hebben vernield. Het bestuur accepteerde dit niet. De vrouwen werden voor hun deelname aan de beeldenstorm ter dood veroordeeld en werden verdronken in een wijnvat gevuld met water.

Aan de andere kant was een specifieke groep vrouwen ook juist het slachtoffer van het geweld tegen de kerkelijke instanties: de nonnen die in de kloosters woonden. Zij konden zich niet of nauwelijks verdedigen tegen de binnendringende menigte en stonden doodsangsten uit. Er zijn verschillende verslagen bewaard gebleven waarin kloosterzusters beschrijven hoe bang ze waren voor de gewelddadige menigte. Zo vertelde een anonieme zuster uit het klooster Mariënburg in Den Bosch hoe een gewapende menigte het klooster waar zij woonde binnenviel en beelden, kostbare kleden en boeken kapot maakte. Samen met haar kloosterzusters verstopte ze zich de hele nacht. Ook Maria Luyten, een kloosterzuster uit Amersfoort, beschreef dat het geweld diepe indruk op haar maakte: “Dus we zaten daar tot het dag werd, biddend en huilend, afwachtend wat God voor ons zou verzinnen. We wisten niet welke folteringen of kwellingen zij ons zouden aandoen; slaan, stoten, wegjagen of doden.”

 

In de verdediging

Ook in de jaren die volgden speelde het volk een belangrijke rol in de strijd. Van een georganiseerde oorlog met twee legers was nog geen sprake. Wie de grootste menigte kon optrommelen kreeg de overhand. Verschillende edelen, waaronder Willem van Oranje, verzamelden troepen om zich heen om tegen de soldaten van de koning te vechten. Deze legers bestonden in eerste instantie vooral uit mensen die zelf op de vlucht waren voor het gezag; bijvoorbeeld protestantse ‘ketters’, maar ook misdadigers. Al deze mensen schaarden zich onder de term ‘geuzen’. Het belangrijkste doel was om de koning zijn beleid te laten aanpassen; niemand dacht er nog over na om de koning af te zetten. Filips sloeg hard terug, maar dit zorgde ervoor dat steeds meer mensen in de Nederlanden zich juist aansloten bij de rebellen. Vanaf de jaren 1570 kozen steeds meer steden de kant van de opstandelingen.

Het gevolg was dat Filips zijn troepen de opdracht gaf om opstandige steden te belegeren en terug te veroveren. Dit leidde onder andere in Mechelen, Zutphen en Naarden tot zware mishandelingen, martelingen, verkrachtingen, grootschalige moord en brandstichting. Bekende voorbeelden uit de Nederlandse geschiedenis zijn de langdurige belegering van Haarlem (3 december 1572 – 13 juli 1573) en van Alkmaar (21 augustus - 8 oktober 1573). Door de verhalen en ooggetuigenverslagen die tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn geschreven, lijkt het dat het vooral mannen zijn geweest die een rol speelden de strijd. Soms komen ook de vrouwelijke inwoners naar voren. De belegeringen van de steden leidden ertoe dat iedereen binnen de stadsmuren te maken kreeg met oorlogsdreiging: ook vrouwen hielpen hierdoor bij de strijd. Zo werkten Haarlemse vrouwen met overgave aan de verdediging van de stad. De beschrijvingen van de eerste dagen van het beleg laat strijdvaardige dames zien.

Zo schreef de Haarlemse dagboekschrijver Willem Jansz Verwer (1533-?) specifiek over “een zeer mannelijke vrouw”, die “mannin” genoemd zou worden genoemd. Hij had het over de beroemde Kenau Simonsdochter Hasselaer: “zij ging alle dagen gewapend de straat op en was dapperder dan alle andere vrouwen en mannen”. Naast Kenau verwees Verwer ook naar een anonieme dienstmaagd, “zeer dapper en vroom”, die met het geweer van de soldaten tweemaal over de muur richting de vijand schoot. “Papau, papau, houd daar wat voor u bedoeld is”, riep zij daarbij uit. Ook de troepen aan de andere kant van de stadsmuren merkten de strijdvaardige vrouwen op. “De meisjes van Haarlem, die zijn zo mal, zij dragen de aarde op de wal”, zo schreven zij over de Haarlemse verdedigsters in de stad. Daarnaast bestaan er nog meer teksten over “vrouwen met een mannenhart” of “manhaftige vrouwen op de muur” die hielpen in de strijd.

 

 

Afbeelding 2 Remigius Hogenberg, ‘Kenau Simonsdochter Hasselaer’, Zuidelijke Nederlanden ca. 1573-1588. Vindplaats: Rijksmuseum Amsterdam.

 

In zijn dagboek over het beleg van Alkmaar noteerde ook de invloedrijke politicus Nanning van Foreest (1529-1592) enkele opmerkelijke passages over vrouwelijke strijders. Hij schreef dat hoe slecht de zaak er ook voor stond, de stedelingen zich dapper weerden. Hij prees de vrouwen en jonge dochters die wapens aanvoerden, waardoor de verdedigers de vijanden van de muren sloegen en hen veel schade toebrachten. De Alkmaarders zouden zelfs een eigen heldin gekend hebben, bekend als Trijn Rembrands (1557-1638). Als zestienjarig meisje verdedigde zij met een musket over haar schouder met grote moed de stad. Toch bestaan er twijfels of deze Trijn Rembrands ooit heeft bestaan, omdat zij pas bijna honderd jaar later (1661) voor het eerst is beschreven.

Naast deze heldhaftige optredens waren zowel mannen als vrouwen het slachtoffer van het geweld. Naast soldaten die deelnamen aan de strijd op de stadsmuren, waren dit vaak ook gewone burgers, die ondanks de oorlog hun dagelijkse activiteiten ondernamen. In veel gevallen zorgden rondvliegende kogels voor gevaar binnen de stad, maar ook omgevallen muren of ingestorte delen van gebouwen maakten slachtoffers. Maria van Schooten (1555-1573) bezweek bijvoorbeeld aan verwondingen die zij opliep door rondvliegende kogels toen ze haar huis in Haarlem binnen ging. Zij was de jongste dochter van een bekende Haarlemse familie, en zou een van de strijdvaardige vrouwen zijn geweest die met Kenau Simonsdochter Hasselaer meevochten.

Ook waren er veel moeilijkheden binnen de stad met soldaten die juist hielpen met de verdediging. Op 3 januari noteerde Verwer het verhaal van Maria Harinxdochter. De Haarlemse werd door een soldaat die bij haar was ingekwartierd van het leven beroofd. Dit zorgde voor ophef binnen de stad. Het stadsbestuur tolereerde geen geweld tegen haar burgers en ging de volgende dag op zoek naar de soldaat om hem te executeren. Op 1 maart schreef Verwer alweer over een Haarlemse vrouw die slachtoffer was van geweld door soldaten. ‘s Nachts vielen meerdere soldaten de moeder van Cornelis Willemsz lastig en zij dwongen haar om geld te geven. De volgende dag werd zij dood aangetroffen in haar bed. Gedurende de nacht van 29 mei drongen onbekende soldaten het huis van weduwe Lysbet Jansdr binnen. De soldaten dwongen Lysbet die woonachtig was op de Bakenessergracht op bed te gaan liggen en geen geluid te maken. Ondertussen doorzochten zij haar woning, vonden haar geldkist en vertrokken zij vervolgens met al haar geld.

 

Oorlog: een echte mannenzaak?

Waarom is er zo weinig bekend over de rol van vrouwen tijdens oorlogen? De belangrijkste reden is dat oorlog eigenlijk altijd is gezien, en eigenlijk nog steeds wordt gezien, als een echte mannenzaak. Dat begint al bij ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog zelf. Bijvoorbeeld door de manier waarop er geschreven wordt over vechtende vrouwen. Als een vrouw meedeed in de strijd werd ze beschreven als mannelijk: zo noemde stadsschrijver Verwer de Haarlemse Kenau een “mannin”. De auteur zei hiermee dat ze bijna net zo dapper was als een man en impliceert dus eigenlijk dat vrouwen niet dapper zijn en normaal gesproken niets met oorlog te maken hebben.

Ook later is dit beeld door historici in stand gehouden. Traditionele geschiedschrijving over de Tachtigjarige Oorlog was vooral gericht op officiële documenten, grote veldslagen en belangrijke legerleiders; allemaal geen zaken waar vrouwen aan te pas kwamen. Gewone mannen en vrouwen kwamen in de bronnen waar historici onderzoek naar deden bijna niet voor. Pas recentelijk zijn historici zich bezig gaan houden met bijvoorbeeld culturele en literaire bronnen, waar vrouwen wel in voorkomen. Ook al komen gewone mannen en vrouwen minder vaak voor in de bronnen, wil niet zeggen dat ze geen rol van betekenis hebben gespeeld bij belangrijke en minder belangrijke gebeurtenissen.

Zoals we zien is oorlog net zo goed een vrouwenzaak als een mannenzaak. Er zijn talloze voorbeelden van vechtende vrouwen uit de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog. Bovendien had deze oorlog op veel meer mensen invloed dan op de vaak beschreven vechtende soldaten. Het dagelijks leven werd diepgaand beïnvloed door al het geweld. Dit had invloed op het leven van zowel mannen als vrouwen.

 

Romy Beck (1990) en Isabel Casteels (1994) zijn tweedejaars studenten van de Onderzoeksmasters Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Beiden zijn geïnteresseerd in de sociale en culturele aspecten van vroegmoderne geschiedenis.

 

Literatuur

  • Ch. Creemers, ‘Kronijk uit het klooster Maria-Wijngaard te Weert, 1442-1587’, in: Ch. Creemers (red.), Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Duché de Limbourg 12 (1875) 145-220.
  • F. Deen, ‘Adriaen Ockersdr., Weyn Duijf’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Adriaen Ockersdr (geraadpleegd op 26-02-2018).
  • N. van Foreest, Een cort verhael van de strenghe belegheringhe ende aftreck der Spangiaerden van de stadt Alcmaer gheleghen in Holland (Delft 1574).
  • S. Groenveld e.a., De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in de Nederlanden, ca. 1560-1650 (Zutphen 2008).
  • E. Kloek, Kenau & Magdalena. Vrouwen in de Tachtigjarige Oorlog (Nijmegen 2014).
  • E. Kloek, ‘Rembrands, Trijn’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/TrijnRembrands (geraadpleegd op 26-02-2018).
  • E. Kloek, ‘Schooten, Maria van’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/schooten (geraadpleegd op 26-02-2018).
  • E. Kuijpers, ‘O, Lord, save us from shame. Narratives of Emotions in Convent Chronicles by Female Authors during the Dutch Revolt, 1566–1635’, in: S. Broomhall (red.), Gender and Emotions in Medieval and Early Modern Europe. Destroying Order, Structuring Disorder (Ashgate 2015).
  • G.H. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem (Haarlem 1955).
  • A. van der Lem, De opstand in de Nederlanden, 1568-1648 (Nijmegen 2014).
  • C.C. van Valkenburg e.a., Men sagh Haerlem bestormen (Haarlem 1973).
  • W. Janszoon Verwer, Memoriaelbouck, editie J.J. Temminck (Haarlem 1973).