Toen de Nederlandse vertaalster Rosey E. Pool in 1927 in Berlijn arriveerde vermoedde ze niet dat de stad haar leven voor altijd zou veranderen. Ze was verloofd met een Duitse jurist, maar al gauw verkeerde ze in de lesbische subcultuur van het ‘wilde’ Berlijn. Naast Parijs was de Duitse hoofdstad een homoseksueel én lesbisch mekka. “In Berlijn was het een vrijgevochten bende”, zei een Nederlandse lesbische vrouw die regelmatig in Berlijn te vinden was. Dat baarde ook zorgen: tal van actiegroepen wilden homoseksualiteit uit het openbare leven bannen omdat het mensen homoseksueel ‘maakte’. De opkomst van de nazi’s vormde een bedreiging voor homoseksuele mannen en – in mindere mate – voor lesbische vrouwen.

/ Lonneke Geerlings /

 

De periode van de Weimarrepubliek (1918-1933) was een tijdperk van uitersten. De nieuwe staat ging gebukt onder zware schulden uit de Eerste Wereldoorlog, er was hyperinflatie, en op iedere straathoek zag je oorlogsinvaliden. Tegelijkertijd was dit het tijdperk van de ‘roaring twenties’: een uitbundig cultureel uitgaansleven, een bloeiende filmindustrie en vrijgevochten ‘nieuwe vrouwen’. De populaire actrice Marlene Dietrich populariseerde dit beeld in de film Morocco (1930), waarin zij een pak en stropdas draagt en een andere vrouw kust.

Toch moeten we beseffen dat dit ‘wilde’ beeld van de Weimar Republiek voornamelijk is gebaseerd op kleine groepen uit de Berlijnse avant-garde. De Duitse samenleving was sterk gefragmenteerd en grotendeels behoudend van aard. Toch bestonden er al sinds eind negentiende eeuw in Duitsland homo-emancipatiegroepen. Over het algemeen moesten homoseksuelen voorzichtig zijn. In Berlijn ontmoette men elkaar in geheime bars en privéclubs, waar met enige regelmaat een inval werd gedaan. Met de groei van de stad en Berlijnse tolerante reputatie ontstond er rond de eeuwwisseling een homoseksuele subcultuur voor mannen én vrouwen. Tussen 1918 en 1925 groeide homo-emancipatie uit tot een massabeweging. In heel Duitsland ontstonden ‘vriendschapsverenigingen’, met tienduizenden leden. In Berlijn, Maagdenburg, München en Dresden ontstonden zelfs aparte lesbische vriendschapsverenigingen.

De Berlijnse homo-subcultuur kwam tot volle bloei in de jaren twintig en begin jaren dertig. Tussen de Kurfürstendamm en Nollendorfplatz werkten goedbetaalde mannelijke prostituees die profiteerden van internationale sekstoeristen. Deze straten van Berlijn stonden bekend om hun wijdverspreide cocaïnegebruik en bijbehorende verslaafden die op het randje leefden. Daarnaast hebben talloze ooggetuigen het over crossdressing op straten, door zowel mannen als vrouwen. Dat was een dresscode uit de homoscene, die waarschijnlijk niet zoveel voorkwam als ooggetuigen zich herinnerden, maar wel erg opviel en daarom bleef hangen. Toen Rosey Pool in 1939 terugkeerde naar Amsterdam – ze was Joods, de situatie was simpelweg onhoudbaar geworden – had ze een foto van haar Berlijnse vriendin bij zag. Ze was “gekleed als man” herinnerde een oud-leerling van haar. Die leerling, toen een tiener, vond de foto “mooi” maar had geen idee dat dit haar vriendin was, omdat ze simpelweg niets van lesbiennes afwist.

 

Afbeelding 1 ‘Lena F.’ – wellicht Lena Fischer, in stropdas en colbert. Vermoedelijk eenzelfde foto die Rosey Pool meenam van haar vriendin uit Berlijn. Bron: plakboek Ursel ‘Isa’ Isenburg, jaren twintig. In privébezit van Rudi Wesselius.

 

Vrees voor lesbische tijdschriften

In de kersverse Weimarrepubliek was censuur een ondergeschoven kindje, waardoor er een explosieve groei was van bladen over homoseksualiteit. Queer bladen als Garçonne, Frauen Liebe en Freundschaft werden openlijk op straat verkocht. “De kiosken lagen vol met homo- en lesbische blaadjes, zoals Die Freundschaft,” vertelt ooggetuige Maria Helena Verhoeven. “Die blaadjes had je ook in Parijs, maar niet in zo’n omvang als toen in Duitsland. Berlijn was tot de straatstenen homofiel en lesbisch.” Pas na enkele jaren werd de publicatie hiervan gedeeltelijk aan banden gelegd nadat tal van actiegroepen zich ertegen verzetten. De zogenaamde Schmutz und Schund-wet van 1926 verbood het openbaar tonen van homoseksuele, lesbische, nudistische en softporno tijdschriften.

Algemene kennis over mannelijke homoseksualiteit was beperkt – en veel mensen hadden geen benul van lesbianisme. Er bestond een maatschappelijke vrees dat het lezen van homobladen ‘normalen’ homoseksueel ‘maakte’. De overtuiging dat deze bladen mensen konden ‘bekeren’ hing sterk samen met het geloof in Bildung – een typisch Duits middenklasse-fenomeen waarin zelfverbetering en sociale mobiliteit werd aangemoedigd door middel van onderwijs, kunst en literatuur. De aanname dat je zelf kon veranderen door je onder te dompelen in literatuur (ten goede of ten slechte) was zelfs een van de voornaamste redenen waarom belangengroepen voor strengere censuur waren.

Onderzoekers van het Institut für Sexualwissenschaft (1919-1933) van seksuoloog en activist Magnus Hirschfeld (1868-1935) vroegen ongegeneerd aan homoseksuelen hoe zij homo waren ‘geworden’. Dat druist in tegen ons hedendaagse idee dat seksuele oriëntatie aangeboren is. Gek genoeg konden veel ondervraagden haarfijn benoemen waar en wanneer ze ‘zo’ waren geworden. En, misschien nog opvallender, veel vrouwen gaven aan dat lesbische tijdschriften hen lesbisch hadden ‘gemaakt’, alleen op een net iets andere manier dan algemeen werd gevreesd. Veel vrouwen herkenden in deze bladen gevoelens die ze nooit eerder onder woorden hadden kunnen brengen. Gelijkgeslachtelijke relaties tussen vrouwen werden simpelweg niet besproken in het openbaar. Veel vrouwen hadden daardoor geen concept van ‘lesbische liefde’ totdat ze erover lazen. Het lezen lesbische bladen of romans bevestigde een vaag gevoel dat ze ‘anders’ waren dan anderen. Literatuur kon dus een nieuw zelfbewustzijn creëren en een innerlijke transformatie bewerkstelligen.

 

Afbeelding 2 Omslag van stadsgids Berlins lesbische Frauen (1928) van Ruth Roellig, met een voorwoord van de seksuoloog en activist Magnus Hirschfeld. Bron: Flickr.

 

Interseksualiteit en geslachtsoperaties

Een minder bekend aspect van de ‘roaring twenties’ in Berlijn zijn de baanbrekende geslachtsoperaties. Binnen het Institut für Sexualwissenschaft werd door Magnus Hirschfeld onderzoek gedaan naar sexuele Zwischenstufen – letterlijk seksuele ‘tussenstappen’, een term die we nu wat anachronistisch ‘transgender’ zouden kunnen noemen. Hirschfeld identificeerde homo- en heteroseksuele travestieten (crossdressers), intersekse personen met ambigue genitaliën (‘hermafrodieten’), en mannen of vrouwen die zich als iemand van het tegengestelde geslacht identificeerden (‘transgender’ zouden we vandaag de dag zeggen). Deze diverse groep werd aangeduid als ‘seksuele tussenfiguren’, omdat ze allen afweken van de heteroseksuele norm.

Onder Hirschfeld waren er ook experimenten met wat hij ‘totale travestie’ noemde – transseksualiteit. Al begin jaren twintig waren er medische experimenten met hormoontherapie en het (gedeeltelijk) verwijderen van de geslachtsorganen om een geslachtsverandering te bewerkstelligen. Onder andere Dr. Arthur Kronfeld (Berlijn) en Dr. Richard Mühsam (Dresden) voerden geslachtsaanpassende operaties uit op mannen die het gevoel hadden dat zij in het verkeerde lichaam geboren waren. Tijdens een operatie werden de testikels verwijderd en werden er eierstokken geïmplanteerd; een teken dat medische kennis zich nog in een pril stadium bevond. Tussen 1921 en 1926 werden er ook testikels geïmplanteerd bij vrouwen die van geslacht wilden veranderen. Over hun lot is weinig bekend, maar uit verslagen van deze dokters komt naar voren dat de personen er zeer content mee waren.

 

Gender bending in de Monkelbar

Cafés waren een belangrijke plek om mensen te ontmoeten. “Voordat Hitler de macht greep hadden we heel veel cafés,” zei Anneliese W., ook wel bekend als ‘Johnny’. Aan de Kurfürstendamm was de Monokelbar; de lesbische kegelclub de Lustige Neun was een andere ontmoetingsplaats. In de Toppkeller in Schwerinstraße (Schöneberg) kwam damesclub Pyramide vaak samen. Ooggetuige Claire Waldorff herinnerde: “Je moest drie poorten door om in het verzwegen vrouwen-eldorado te komen, entree 30 pfennig, vier musici met blaasinstrumenten speelden de verboden clubliederen.” Daar kwamen kunstenaressen, modellen, stelletjes, maar ook vrouwen die het beruchte Berlijn eens met eigen ogen wilden zien. “Voor de zoveelste keer weerklonk in de loop van de avond de beroemde ‘cognac-polonaise’, waarbij je op je knieën over de dansvloer kroop met een glas cognac in je hand.” Dat was het “typische Berlijnse nachtleven met zijn zonde en veelkleurigheid,” verzuchtte Waldorff nostalgisch.

Sommigen zagen dit later als ‘dansen op de vulkaan’. Begin jaren dertig begon Berlijn te veranderen door de opkomst van de nationaalsocialisten. Met de verkiezingen van november 1932 werden de nazi’s de grootste partij in de Rijksdag en op 30 januari 1933 werd Adolf Hitler aangesteld aan kanselier. Vrijwel direct kwamen systematische en gewelddadige aanvallen op vakbonden, socialisten, communisten, Joden en enkele katholieken die zich uitspraken tegen het Nazisme.

Ook werd er steeds strenger toegezien op openbare uitingen van homoseksualiteit. Homoseksualiteit werd door de nazi’s als een ‘ontaarding van het ras’ gezien, als een tegennatuurlijke en ‘bedorven’ neiging. De meeste wetten die werden ingevoerd waren echter gericht op homoseksuele mannen – lesbische vrouwen bleven buiten schot. Lesbianisme werd in deze tijd voornamelijk gezien als een ‘diagnose’ en als een teken van ‘degeneratie en bederf’. Door de (vermeende) beperkte invloed van vrouwen in de publieke sfeer werd de ‘bederfelijke’ invloed van lesbische vrouwen echter nihil geacht. Vrouwen werden geacht ‘passief’ te zijn en waren daarom geen gevaar voor de ‘volksgemeenschap’. Kortom: vrouwelijke homoseksualiteit was geen politiek probleem.

Evengoed verdween de lesbische subcultuur uit het Berlijnse straatbeeld na 1933. Hoewel lesbische vrouwen niet strafrechtelijk werden vervolgd, leefde er bij de meerderheid van de bevolking een diepgewortelde homofobie. Daardoor ontstond er een klimaat van angst. Homo-organisaties werden opgeheven. Er kwam een officieel verbod op ‘homo’-cafés. Vrouwen uit de lesbische subcultuur waren gewend herkenbaar over straat te gaan, met kort ‘jongenshaar’, overhemd, stropdas, een enkeling zelfs met een broek – de vriendin van Rosey Pool is daar een goed voorbeeld van. Steeds vaker werden zij op straat uitgescholden voor ‘on-Germaans’ en in 1933 werd crossdressing in het openbaar verboden. Ook in hun privéleven werden lesbische vrouwen onder druk gezet om zich te conformeren aan traditionele rolpatronen. Diversen van hen besloten een schijnhuwelijk aan te gaan om aan de maatschappelijke druk te ontkomen – in het gunstigste geval trouwden ze met een homoseksuele man. Tijdens de gehele naziperiode bleven er echter ontmoetingsplaatsen bestaan, zij het vaak slechts voor kortere tijd. Toen Club Pauli, bij station Wedding, in 1938 een ontmoetingsplaats werd kwamen vrouwen uit alle hoeken van Berlijn daarheen om de tijden van weleer te laten herleven.

 

Afbeelding 3 Kenmerken voor Schutzhäftlinge (mensen in ‘voorhechtenis’) in concentratiekampen, 1936. Bron: Wikimedia.

 

Lesbische vrouwen in concentratiekampen

Doordat de focus dusdanig op mannelijke homoseksualiteit lag is het niet bekend hoeveel vrouwen wegens hun homoseksualiteit werden vervolgd. Officieel werden ze beschuldigd van andere ‘misdrijven’, zoals ‘politieke onbetrouwbaarheid’ of ‘ondermijning van de weerbaarheid’. Historici debatteren nog steeds of lesbische vrouwen nu wel of niet systematisch zijn vervolgd in het Derde Rijk. Vast staat wel dat de situatie gevaarlijker was voor homoseksuele mannen.

Er zijn wel enige uitzonderingen te vinden. In vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück arriveerden op 10 november 1940 twee vrouwen waarbij werd genoteerd dat de ‘lesbisch’ zijn: Elli Smula en Margarete Rosenberg. Net als in andere concentratiekampen deelde ook in Ravensbrück de SS de gevangenen in categorieën in, door middel van verschillende gekleurde driehoeken op hun kleding. Voor (vermeende) homoseksualiteit kregen gevangenen een roze driehoek opgespeld. Deze twee vrouwen kregen echter een rode driehoek – ze werden dus bij de ‘politieke gevangenen’ ingedeeld. Er zijn ook voorbeelden bekend waarbij nazi’s lesbische vrouwen in kampbordelen plaatsen, onder het mom van ‘heropvoeding’. Daar zouden ze weer ‘normaal’ worden, dachten ze.

 

Conclusie

Vandaag de dag lijkt het vanzelfsprekend dat homoseksualiteit een ‘natuurlijk’ verschijnsel is en bovendien ‘aangeboren’ is. Je wordt niet homoseksueel, maar je bent het. Toch moeten we oppassen met onze hedendaagse ideeën over homoseksualiteit. Opvattingen over, maar ook definities van ‘homoseksualiteit’ verschillen van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Homoseksualiteit en lesbianisme is niet alleen een geaardheid maar ook een historisch en cultureel verschijnsel dat contextafhankelijk is. Gelijkgeslachtelijke gevoelens roept ook een verwachtingspatroon op, zowel binnen als buiten de homogemeenschap.

Ten slotte blijven LGBTQ+ personen lastig te onderzoeken in het verleden. In grote steden was er traditioneel een grotere vrijheid dan op het platteland: daar leefden homoseksuelen en lesbische vrouwen geïsoleerd en kwamen vaak pas laat (of zelfs nooit) uit voor hun seksualiteit. Velen trouwden zelfs heteroseksueel en stichtten ook een gezin. Dat maakt historisch onderzoek naar lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) – ook wel holebi & transgender geschiedenis – bijzonder moeilijk. Als er al archiefmateriaal beschikbaar is, wordt de ‘gelijkgeslachtelijke liefde’ meestal verhuld of zelfs ronduit ontkend. Voor veel vrouwen was hun bi- of homoseksualiteit compleet ondergeschikt aan wie zij waren of wilden zij niet gedefinieerd worden op basis van hun geaardheid. Toen Rosey Pool in de jaren zestig door een journalist werd omschreven als “homofiel” was zij woedend en eiste ze een rectificatie. Ze woonde toen al ruim twintig jaar samen met haar vriendin – die zij had leren kennen in het Berlijn van de jaren twintig.

 

Lonneke Geerlings MA MPhil (1986) is biograaf van Rosey E. Pool en interdisciplinair historicus. Zij is gespecialiseerd in vrouwengeschiedenis, Black Jewish History en de sixties in het algemeen. Zij is tevens redactielid van Historica, tijdschrift voor gendergeschiedenis.

 

Belangrijkste bronnen

  • R. Beachy, Gay Berlin. Birthplace of a Modern Identity (New York 2014).
  • A. Espinaco-Virseda, “’I feel that I belong to you.’ Subculture, Die Freundin and Lesbian Identities in Weimar Germany”, spacesofidentity 4.1 (april 2004), URL: https://soi.journals.yorku.ca/index.php/soi/article/view/8015/16916.
  • A. van Kooten Niekerk en S. Wijmer, Verkeerde vriendschap. Lesbisch leven in de jaren 1920-1960 (Amsterdam 1985), met name pagina’s 147 t/m 153.
  • L. Marhoefer, “’The Book Was a Revelation, I Recognized Myself in it.’ Lesbian Sexuality, Censorship, and the Queer Press in Weimar-era Germany,” Journal of Women’s History 27.2 (2015): 62-86.
  • K. Müller, Doodgeslagen, doodgezwegen. Vervolging van homoseksuelen door het nazi-regime 1933-1945 (Amsterdam 2005).
  • C. Schoppmann, Ik liet mijn haar groeien en ging jurken dragen. Levensverhalen van lesbische vrouwen in het ‘Derde Rijk’ (Amsterdam 1995).
  • W.J. Spurlin, Lost Intimacies. Rethinking Homosexuality Under National Socialism (New York 2009).
  • R. Tielman, “'Ook zo!’”, Tijdschrift voor biografie 4.3 (najaar 2015) 4-13.

 

Websites