Wanneer je mensen vraagt wie de eerste vrouw in de Tweede Kamer was, zullen weinigen Suze Groeneweg noemen. Groeneweg werd op 3 juli 1918 als eerste vrouw in de Tweede Kamer werd gekozen. Maar dat niet alleen: in 1919 werd zij - samen met enkele andere vrouwen - gekozen als eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Rotterdam en datzelfde jaar werd ze het eerste vrouwelijke lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland. In 1931 kon zij, dankzij een wijziging van de Gemeentewet en uiteraard haar politieke inzet, als eerste vrouwelijke ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland aan de slag in haar woonplaats Rotterdam. Zij bleef zich tijdens haar gehele loopbaan inzetten voor vrouwen.

/ Christa van Zeggeren /

 

Susanna Groeneweg werd op 4 maart 1875 geboren in de Havenstraat 53 te Strijensas in het gezin van landarbeider en winkelier Arie Groeneweg en Emmigje de Ruiter. De Hoeksche Waard, gelegen op de Zuid-Hollandse eilanden was een conservatieve streek met een zeer gelovige bevolking. Suze was één van twee dochters en drie zonen in het gezin.

Suze’s moeder was maar zes weken naar school geweest en had zichzelf op latere leeftijd lezen en schrijven geleerd. Suze kon goed leren. Haar spreekvaardigheid viel op de zondagsschool al op. En dat terwijl zij ook erg verlegen was. Tegen de wil van haar vader en dankzij het doorzettingsvermogen van haar moeder mocht Suze doorleren. In die tijd bijzonder, zeker voor een meisje op het platteland. Op haar veertiende ging ze naar de Rijksnormaalschool in Numansdorp waar ze tot onderwijzeres werd opgeleid. Vanaf haar huis was dit vijf kilometer lopen.

Als er in Numansdorp geen les was, stond de jonge Suze in haar geboortedorp voor de klas. Na vier jaar behaalde zij haar onderwijsakte en gaf les in het Zeeuwse Duivendijke, Krimpen aan den IJssel en Dordrecht. Ze vond het vreselijk, werken in deze kleinere plaatsen, omdat volgens haar “de nieuwe juffrouw wordt beschouwd als een aanvulling op de dorpse konversatie, die al sinds jaren uitgeput was.” Ze werd bekeken en afgeluisterd door allerlei notabelen en hun vrouwen, zei ze. “Wee, wanneer zij afhaakt van de borduur- en haakmaniaken van het dorp, wanneer zij d’r eigen haar anders draagt of een ander snit van rok kiest”, vertelde zij in toespraak op een vergadering van de Nederlandsche Bond van Onderwijzers in 1913. In 1903 verhuisde ze naar Rotterdam waar ze als onderwijzeres in dienst kwam van de gemeente waar ze vijftien jaar bleef lesgegeven.

 

Afbeelding 1 Suze Groeneweg tijdens een lezing, geen datum. Bron: Wikimedia.

 

Eerste vrouw in de Tweede Kamer

Hoe kwam ze in de politiek terecht? Zij kende als onderwijzer het onwaardige van armoede van een ontworteld grote-stadsproletariaat waar een normaal gezinsleven ontbrak. Via haar werk kwam ze voortdurend in aanraking met schoolkinderen uit achterstandssituaties. Groeneweg was onder de indruk van de autoritaire sfeer en de slechte behandeling van de meisjes in het Rijksopvoedingsgesticht Montfoort, waar ze in 1907 kort werkte.

In haar politieke activiteiten hield onderwijs haar speciale aandacht. Groeneweg streed voor de belangen van het arbeiderskind, voor verbetering van het onderwijs, het belang van goed kleuteronderwijs, kindervoeding en vakantiekolonies. Zij werd zelfs woordvoerder van onderwijs van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) gedurende haar lidmaatschap van de Tweede Kamer. In eerste instantie zette zij zich met name in voor het lager onderwijs omdat dit het onderwijs was voor het arbeiderskind. Suze Groeneweg was ondanks dat ze zelf geen kinderen had, een ware kindervriend.

Op 1 mei 1903 trad ze toe tot de SDAP. De nog steeds schuchtere Suze Groeneweg ontmoette daar partijgenoot Jan van Zadelhoff en hij moest haar overtuigen van de waarde van haar talenten. Toen ze in 1914 lid van het partijbestuur van de SDAP werd, wist ze haar verlegenheid snel te overwinnen en werd ze een bevlogen spreker op partijcongressen en betogingen. Dat deed ze op een directe en eerlijke manier. Als Groeneweg in Rotterdam sprak, kon zij op volle zalen rekenen, want de arbeidersvrouwen voelden dat zij van hart tot hart sprak. Ze kon dingen onomwonden zeggen zonder vals of kwetsend te zijn. Het propagandistisch werk was haar altijd het dierbaarst. Zij bleek in de wieg te zijn gelegd voor het spreken in het parlement (met maar liefst 99 mannen). Tijdens haar eerste toespraak in de Tweede Kamer op 7 november 1918 bleek meteen dat ze zich in de Kamer-mannengemeenschap uitstekend kon handhaven.

Hoe zou die eerste werkdag in de Tweede Kamer er voor Suze Groeneweg uit hebben gezien? Het was een rumoerige dag, 17 september 1918. De eerste zitting van de Tweede Kamer na het zomerreces viel samen met Prinsjesdag. Het parlement telde liefst 42 onbekende gezichten. Eén nieuweling kreeg daverend applaus en werd belaagd door fotografen. De koningin liet in haar troonrede het gebruikelijke ‘Mijne heren’ weg. Naast SDAP-voorman Pieter Jelles Troelstra zat de eerste vrouw in de Tweede Kamer, Suze Groeneweg. Het Kamergebouw was niet toegerust op vrouwen. Er werd daarom speciaal voor Groenweg een WC en een garderobe gemaakt, het zogenaamde ‘Groenewegje’. Haar aanwezigheid viel op. De ARP dreef de spot met een couplet uit een lied dat speciaal voor Groeneweg was geschreven toen zij op 3 juli als eerste vrouw werd gekozen:

 

“Mannen, past nu op je tellen

Hou je zinnen bij elkaar

Denk maar eens aan Jeanne d’Arc of Kenau Simons Hasselaar

Mannen van de Tweede Kamer

Jullie zijn niet meer alleen

Wanhoop niet want je staat toch nog bijna

Honderd tegen één……..”

 

Toen ze in 1919 toetrad tot de Provinciale Staten sprak ze over onderwerpen die reeds haar belangstelling hadden. Maar ze sprak net zo makkelijk over de toegangswegen van Middelharnis of over de watertarieven. Tijdens haar vurige betogen wilde ze nog wel eens van parlementair woordgebruik afwijken. Dit leverde haar de bijnaam – met een woordspeling op haar initialen, SG – ‘madame San Gêne’ (mevrouw zonder schaamte) op.

 

Groeneweg en de ‘Vrouwenkwestie’

De SDAP, de partij waar Suze Groeneweg zich in 1903 bij had aangesloten, had het standpunt dat eerst het algemeen kiesrecht voor mannen moest worden veroverd. Het vrouwenkiesrecht zou vanzelf volgen. Ook was er vrees bij de socialisten dat als voor een algemeen kiesrecht voor zowel mannen als vrouwen zou worden gestreden, eerder een beperkt vrouwenkiesrecht – het zogenaamde dameskiesrecht- bereikt zou worden dan het arbeiderskiesrecht. Het werk van Groeneweg in de Kamer werd echter gekenmerkt door het pleiten voor concrete voorstellen tot verbeteringen. Vrouwenzaken als moederschapszorg stonden hoog op haar agenda en als Kamerlid bepleitte zij een wettelijke verlofregeling bij zwangerschap en bevalling. Met haar mening stond ze dichter bij de vakbond NVV dan bij de Bond voor Socialistische Vrouwenclubs. Deze meningsverschillen met de Bond hebben nooit geleid tot een afwijkend standpunt in haar parlementaire werk.

In een debat in 1921 over de grondwetsherziening zei Groeneweg: “Er wordt dikwijls voorgesteld alsof van sociaaldemocratische zijde of ook van uit burgerlijke kringen waarin men voor de emancipatie der vrouw strijdt, men zou willen, dat de vrouw het huis uitging en zich van haar kinderen niets zou aantrekken. Niets is minder waar. Ik wil liefst alles doen. Om den toestand in de maatschappij zóó te maken, dat iedere moeder zich zal mogen vermeien (bezig zijn) in de nabijheid van haar kinderen in de eerste jaren der ontwikkeling. Ik gun dat aan iedere moeder”.

Suze Groeneweg maakte er nooit een geheim van dat zij tegenstander was van een afzonderlijke vrouwenbond binnen de SDAP. Toch richtte zij in 1905 binnen de Rotterdamse partijafdeling een vrouwenclub op. Ze vond dat er te weinig vrouwen in de partij waren en hoopte in Rotterdam verbetering te krijgen via een aparte propaganda-organisatie van vrouwelijke leden. In 1908 werd de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs opgericht onder voorzitterschap van Mathilde Wibaut. Er liep een sterke feministische draad door de opvattingen van de leidsters van deze bond die bij Groeneweg ontbrak. Zij vond deze bond eigenlijk maar onnodig want het zou aan vrouwen alleen maar een “stempel van ongelijkwaardigheid” geven. Ze meende dat “als men er langs de gewone weg kan komen, men niet een buitengewone moet kiezen.” In tegenstelling tot vrouwen uit de burgerklasse die wel een gevoel van afhankelijkheid kenden, hadden meisjes uit het arbeidersmilieu vaak harder gewerkt dan hun broertjes. Zij zouden zich daarom helemaal niet economisch afhankelijk voelen.

Mede door haar tegenstand duurde het tot 1914 dat de Vrouwenbond landelijk erkend werd binnen de SDAP. Op het SDAP-congres in 1913 sprak ze over haar afkeer van vrouwenbijeenkomsten: “Ieder jaar heb ik mijn tegenzin overwonnen en ben naar de jaarvergadering der vrouwen gegaan en elk jaar ben ik er ziek van thuis gekomen… Ik voelde het als iets tegennatuurlijks dat daar een groepje van hetzelfde geslacht zich afzondert en daar aardig en lief tegen elkaar doet… Mijn ervaring heeft dat als vrouwen zich zelf maar op de voet van gelijkheid met den man plaatsen, zij ook als volkomen gelijken erkend worden.” Desondanks heeft Suze Groeneweg zich wel degelijk ingezet voor de vrouwenzaak, maar op haar eigen manier.

Maar zij sprak ook over ‘stoerdere’ onderwerpen zoals het leger. In haar eerste toespraak die ze op 7 november 1918 in de Tweede Kamer hield, ging zij in op de moeilijke positie van vrouwen van gemobiliseerde soldaten en de toestand in de legerplaatsen. Groeneweg was antimilitarist. In latere jaren sprak zij ook uitgebreid over de Vlootwet. Daarnaast was zij een fanatiek drankbestrijder en pleitte voor ‘volksnuchterheid’. Zij was lid van de zogenaamde Blauwe Knoop. “Vrouwen worden het meest getroffen door de gevolgen van het kwaad en dat zij, geheel onschuldig vaak, bezocht wordt door de zonde, door den man begaan. (…) de vrouw heeft recht zoo spoedig mogelijk te kunnen verkeeren in een drankvrij publiek leven”.

 

Afbeelding 2 Buitengewoon congres SDAP op 23-25 december 1917 in Tivoli te Utrecht. Bron: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam / Wikimedia.

 

Latere carrière

Een hoogtepunt in haar politieke carrière was dat zij samen met andere vrouwelijke Kamerleden (o.a. Johanna Westerman) door middel van een wijziging van de Gemeentewet ervoor zorgde dat vrouwen burgemeester konden worden. Door deze wetswijziging konden vrouwen bijvoorbeeld ook worden benoemd tot ambtenaar van de burgerlijke stand. Op 9 juli 1931 werd Suze Groeneweg als eerste vrouw in Nederland door de Rotterdamse gemeenteraad met algemene stemmen daartoe benoemd.

Na fors verlies van de SDAP in bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1933 was Suze Groeneweg net als in 1918 weer de enige vrouw in de SDAP-fractie. In deze laatste zittingsperiode werd zij tijdens een zomervakantie in 1934 getroffen door een beroerte en raakte steeds meer invalide.

Na haar afscheid van de Rotterdamse gemeenteraad in 1931 verhuisde ze in dat zelfde jaar naar Barendrecht waar ze een buitenhuis had. Op 22 juni 1934 was zij voor het laatst uitgebreid in de Kamer aan het woord in een debat over de pensioenwetten voor de zee- en landmacht. Op haar zestigste verjaardag in 1935 was er een stroom aan felicitaties, bloemstukken en beterschapswensen. In de zomer van 1937 nam zij definitief afscheid de politiek. In datzelfde jaar werd ze ook benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Samen met partijgenoot Vliegen was zij het eerste SDAP-Kamerlid dat deze onderscheiding kreeg.

 

Conclusie

Bescherming van het kind en bescherming van de rechten van de vrouw, dat waren twee belangen die Groeneweg steeds verdedigde. Nooit wilde zij een strijd voor vrouwen en tegen mannen voeren. Zij wilde vrouwen en mannen verenigen in eenzelfde strijd. Maar de last om als eerste vrouw niet te mogen falen, woog haar zwaar. Als zij als Kamerlid zou mislukken dan zouden ‘de vrouwen’ het gedaan hebben. Op 10 mei 1940 maakte Groeneweg de bombardementen van Rotterdam mee. Niet lang daarna overleed zij, 65 jaar oud, op 19 oktober 1940. Kranten spraken van een vrouw “opgebrand voor haar idealen”. En een “hart vol opstandigheid tegen het sociale onrecht”. Duizenden bewezen Suze Groeneweg op haar laatste gang haar de laatste eer. Op begraafplaats Crooswijk in Rotterdam sprak vriend- en partijgenoot Willem Vliegen, die bij haar sterfbed aanwezig was: “Het was het einde van een leven, dat bewogen werd door liefde voor het volk en voor de vrijheid en het bestaansrecht voor allen, die de begeerte in zich dragen naar een betere tijd.”

 

Christa van Zeggeren is projectmedewerker bij ProDemos. Zij heeft 15 jaar bij de Tweede Kamer gewerkt als informatiespecialist en het afgelopen jaar in die functie bij de Provincie Zuid-Holland. Zij is nu gedetacheerd bij ProDemos om mee te werken aan tentoonstellingen die tijdens de renovatie van het Binnenhof elders in de Tweede Kamer bezocht kunnen worden.

 

Belangrijkste bronnen

  • P. Rol, J. Hofman, ‘Suze Groeneweg: De eerste vrouw op het pluche’, Rooie vrouw, (mei 1988), 15-17.
  • P. Rol, J. Hofman, ‘Groeneweg, Susanna’, Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (BWSA) 5 (1992), p. 92-95.
  • A.E.J. de Vries-Bruins (red.), Suze Groeneweg. Haar betekenis voor de moderne arbeidersbeweging (Amsterdam 1937).
  • ‘Wandelen met Sjoerd Karsten: Den Haag, het Binnenhof,’ video Didactief Online, 20 augustus 2013.
  • Handelingen Tweede Kamer, 1916-1937.
  • Huygens.knaw.nl
  • Parlement.com