Kennis delen over de vrouwenbeweging
De persoonlijke geschiedenis van Evelien Rijsbosch is nauw verbonden met die van de Vereniging voor Gendergeschiedenis, Historica en Atria, het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis. Evelien zag de organisatie veranderen van IAV in IIAV, van Aletta in het huidige Atria en bekleedde parallel hieraan verschillende functies, van bibliotheekassistent tot beeldarchivaris. In dit interview gaat zij in op de maatschappelijke en technologische veranderingen die van invloed waren op haar werkzame leven en verbindt ze die met de ontwikkeling in de vrouwenbeweging.
Greetje Bijl en Irene Geerts gingen met haar in gesprek.
Hoe is jouw liefde voor boeken en geschiedenis ontstaan?
Bij mijn oma in de boekenkast ontdekte ik het boekje Vrouwen vooruit! Ik vond het geweldig dat er een geschiedenis over vrouwen was die nog wat voorstelde ook. Maar misschien moet ik teruggaan naar Harderwijk, waar ik ben opgegroeid. Op mijn twaalfde ontdekte ik daar de openbare bibliotheek. Wauw, wat een rijkdom aan boeken stond daar! Hier kun je alles vinden, realiseerde ik me, ook dingen die je niet weet. Al snel ging ik er vrijwilligerswerk doen.
Na mijn middelbare school ging ik eerst naar de bibliotheekopleiding in Amsterdam. Daar ligt mijn toekomst, dacht ik, maar de geschiedenis liet me niet los. Daarom ging ik daarna geschiedenis studeren. Mijn interesse ging vooral uit naar vrouwengeschiedenis, waar Selma Leydesdorff toen aan de Universiteit van Amsterdam mee begonnen was. Ons eerste onderzoek ging over confessieboeken. We keken welke vrouwen in die boeken voorkwamen en hoe er over hen geschreven werd. Later deden we onderzoek naar naaisters aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw.
Via vrouwengeschiedenis hoorden wij van het bestaan van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV). Op een gegeven moment wilde ik naast mijn studie mijn eigen geld gaan verdienen, dan voelde ik me minder afhankelijk van mijn ouders. Bij het IAV ontstond een vacature voor bibliotheekassistente en van de zestig sollicitanten werd ik aangenomen. Zo nam mijn leven een andere wending. Aanvankelijk werkte ik drie dagen, naast mijn studie, maar nadat de subsidie voor het IAV werd uitgebreid, vroegen ze mij voor meer uren. Ik had al moeite om de balans te houden en voldoende aan studeren toe te komen. Toen heb ik besloten om op te houden met de studie.
Hoe was het IAV verbonden met de vrouwenbeweging?
Het IAV is voortgekomen uit de vrouwenbeweging. In 1935 werd het archief opgericht door Rosa Manus, Johanna Naber en Willemijn Posthumus-van der Goot, die zelf nauw verbonden waren met de vrouwenbeweging. Nadat in 1919 het vrouwenkiesrecht was verkregen, moest de vrouwenbeweging zich heroriënteren. Huidige en toekomstige generaties kunnen nog veel leren van die strijd voor vrouwenkiesrecht. De oprichtsters beseften dat veel van de vrouwenkiesrechtstrijdsters op dat moment nog leefden en wilden ervoor zorgen dat wat zij gedaan hadden niet vergeten werd. “No documents, no history”, (1) zoals het bekende motto luidt, dus hun erfgoed, de documenten van de kiesrechtbeweging, moest bewaard worden. Rosa Manus verzamelde heel veel materiaal, Johanna Naber schreef als autodidact regelmatig over de geschiedenis van de vrouwenbeweging en Willemijn Posthumus deed als een van de eerste vrouwelijke economen in de jaren dertig onderzoek naar de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt.
In hetzelfde jaar 1935 richtte Nico Posthumus, de man van Willemijn, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) op en hij stelde daar ruimte beschikbaar aan het IAV. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het IAV door de Duitsers gesloten en leeggeroofd. De collectie werd meegenomen naar Duitsland. Na de oorlog gingen de vrijwilligers van het IAV door met het kleine beetje dat er nog was en dat wat later teruggevonden werd, dat waren voornamelijk boeken. Het instituut leidde in die jaren een zwervend bestaan tot het eind jaren zestig weer terugkwam bij het IISG, waarmee nog altijd een soort broer-zusrelatie bestaat. De archieven waren aan het einde van de oorlog door het Russische leger uit Duitsland meegevoerd naar Moskou. Pas in 2003 zouden die weer terugkomen bij wat inmiddels het IIAV (Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging) was gaan heten. Dat was een van de mooiste momenten.
De vrouwenbeweging was na de oorlog weliswaar niet meer zo zichtbaar, maar ze bestond nog wel degelijk. In die tijd draaide de strijd om het verbod op betaalde arbeid voor gehuwde ambtenaressen en de handelingsonbekwaamheid van getrouwde vrouwen. Dat die laatste in 1957 werd opgeheven was een belangrijke mijlpaal. Eind jaren zestig kwam de tweede feministische golf op met de actiegroep Man Vrouw Maatschappij, en eind 1969 Dolle Mina. Er kwam nieuwe aandacht voor die vrouwenkiesrechtstrijdsters uit de eerste feministische golf en zo ook voor het IAV. Maar het IAV wilde niet alleen haar collectie tonen, het wilde ook die nieuwe informatiestroom binnen de vrouwenbeweging vastleggen en bewaren. Het archief groeide en bloeide weer op.
Ik kwam er in 1977 bij, net na het hoogtepunt van Dolle Mina dat toen alweer was opgeheven. We gingen naar demonstraties, om mee te doen maar vooral om alle informatie te verzamelen. Dan raapten we de flyers op van de straat en haalden we de affiches van de muren. Als wij ergens naartoe gingen met een informatiestand, kregen we ook de opdracht om alle kraampjes langs te gaan en alles op te vragen wat maar met vrouwen te maken had.
Hadden jullie genoeg ruimte voor een archief?
Nee, we hadden twee kamers die helemaal waren volgestouwd. Op een gegeven moment moesten er onder de vloer zelfs stutten worden geplaatst om de zaak overeind te houden. In die kamers stonden twee grote tafels en daar werkten wij samen met de klanten. Er was nauwelijks tijd en geld voor acquisitie. Begin jaren tachtig kregen we meer subsidie en konden we meer personeel aannemen, waaronder een archivaris. We waren inmiddels verhuisd naar de Keizersgracht, waardoor we meer ruimte hadden. Archivaris Annette Mevis begon met actieve acquisitie van archieven door verenigingen te benaderen en ze duidelijk te maken hoe belangrijk het is dat ze documenten bewaren.
Van meet af aan was hét criterium voor collectievorming dat het over de positie van vrouwen en de vrouwenbeweging moest gaan. Het materiaal hoefde niet per se feministisch te zijn: zo hebben we ook anti-abortusliteratuur. Daar is wel discussie over geweest. Het idee was dat we toch voor een bepaald ideaal staan. Maar het beleid is altijd geweest dat de collectievorming ‘politiek neutraal’ moet zijn. We willen van allerlei politieke groeperingen en stromingen informatie hebben als het over de positie van vrouwen gaat.
Hoe is het IAV, gehuisvest in twee kamers, uitgegroeid tot zo’n grote organisatie als Atria?
Dat heeft alles te maken met de ontwikkeling van de vrouwenbeweging in de jaren zeventig en tachtig. De Verenigde Naties riepen 1975 uit tot het Jaar van de Vrouw. De Nederlandse regering werd opgeroepen om de emancipatie van vrouwen te bevorderen. Er kwam een emancipatiecommissie die een rapport uitbracht met de conclusie dat er een emancipatie-ondersteuningsstructuur nodig was. Dat hield bijvoorbeeld in dat er beleidsmakers moesten komen op de ministeries, maar ook dat de mensen die in de samenleving met emancipatie bezig waren, ondersteund moesten worden met een goede informatievoorziening. De kleine subsidie die het IAV al van de afdeling Gezin van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) kreeg, werd daarop verhoogd.
In 1982 werd Hedy d’Ancona staatssecretaris voor emancipatiezaken. Zij zorgde ervoor dat het emancipatiebeleid van CRM naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ging. Zij gaf echt een impuls aan de hele emancipatie-
ondersteuningsstructuur. Met een bijdrage van het ministerie werd het pand aan de Keizersgracht opgeknapt en ter beschikking gesteld aan drie organisaties: het IAV, het Informatie- en Documentatiecentrum van de Nederlandse Vrouwenraad (IDC) en het tijdschrift LOVER, dat was opgericht door Man Vrouw Maatschappij. Dat was een mooie combinatie: een documentatiecentrum dat werkte met actueel materiaal, een archief met een bewaarfunctie en een tijdschrift dat vrouwen voorzag van informatie. Er kwam meer geld van het ministerie voor professionalisering, uitbreiding, en landelijke en internationale samenwerking en vanaf dat moment ging het rollen. Ook gingen we automatiseren, dat was echt iets van die tijd.
De afdeling Emancipatiebeleid stelde wel als voorwaarde dat we moesten fuseren, zodat we konden bezuinigen op de overhead. In 1988 was de fusie rond en kregen we de nieuwe naam Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV). Die samenvoeging was ontzettend goed, al leidde de naamsverandering tot een heleboel discussie. Hetzelfde gebeurde toen in 2009 de naam veranderde in Aletta, instituut voor vrouwengeschiedenis, en in 2013 in Atria.
Wat gebeurde er met jouw functie als bibliotheekassistente?
Toen ik bij het IAV kwam werken was er een stichtingsbestuur dat verantwoordelijk was voor het beleid, de financiën en personeelszaken. Op een gegeven moment wilden we inspraak hebben en meer zelf bepalen. Na een bestuurscrisis werden we een collectief. In die tijd was dat de organisatiestructuur voor alternatieve, activistische groepen. Dit betekende dat je gezamenlijk verantwoordelijk bent voor zowel beleid als uitvoering, zonder hiërarchie. Mijn taken werden de boeken catalogiseren, titelbeschrijvingen maken, de dienstverlening en de financiën.
Dat veranderde met de fusie van 1988: toen kwamen er een bibliotheek-, archief-, documentatie- en publicatieafdeling met daarboven een beheerstichting voor alle overkoepelende zaken. Ik werd coördinator van de bibliotheek, daarnaast deed ik gewoon het bibliotheekwerk. In 1993 verhuisden we naar het Obiplein in Amsterdam-Oost en zijn we overgestapt op een organisatie met een bestuur en directeur boven de verschillende afdelingen. We hebben zeventien jaar aan het Obiplein gezeten, tot de verhuizing naar de Vijzelstraat in oktober 2011. In dat jaar werden we samengevoegd met E-Quality. Het was een vanuit de overheid geïnitieerde fusie vanwege bezuinigingen. E-Quality was begin jaren negentig opgericht met het doel om adviezen en trainingen te geven aan overheden en het bedrijfsleven gericht op het stimuleren en bevorderen van de emancipatie van vrouwen. Zij deden toegepast onderzoek. Dat paste mooi bij het oude idee van een emancipatie-ondersteuningsstructuur met een centrale informatievoorziening die ook zelf onderzoek moest kunnen doen.
Welke ontwikkelingen in de maatschappij waren nog meer belangrijk voor jouw werk?
Wat ik een ontzettend leuke ontwikkeling vond, was de komst van internet. Dat heeft een enorme boost gegeven aan de informatieverspreiding over feminisme en vrouwenemancipatie. Het maakte de contacten tussen vrouwengroepen in binnen- en buitenland veel gemakkelijker. Deze ontwikkeling nam een vlucht vanaf de Wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995. Op foto’s zag je voor het eerst zo’n zaal vol computers waar vrouwen computerles konden krijgen. In de jaren daarna kregen wecomputercursussen en konden we de boodschap van emancipatie steeds meer via internet verspreiden.
Wanneer raakte jij betrokken bij de Vereniging voor Vrouwengeschiedenis?
Al vanaf het eerste begin. Het begon al toen ik nog studeerde en we bezig waren met vrouwengeschiedenis. We wilden vrouwengeschiedenis institutionaliseren op de universiteit en zochten contact met mensen van andere universiteiten die erin geïnteresseerd waren. In 1976 zetten we een Landelijk Overleg Vrouwengeschiedenis (LOV) op. Toen ik in 1977 bij het IAV kwam werken, vormde ik een soort verbinding tussen het IAV en het LOV. Het LOV had een vast adres nodig en een centraal punt voor informatie over en op het gebied van vrouwengeschiedenis. In 1980 kwam het LOV bij het IAV op de Keizersgracht 10. Ze kregen een kast en ruimte om te werken en te vergaderen; de dagelijkse informatieverzorging werd door het IAV opgevangen. In 1990 is het LOV voortgezet als Vereniging voor Vrouwengeschiedenis (VVG).
Het LOV en later de VVG had eerst een nieuwsblaadje, maar daar stonden geen wetenschappelijke artikelen in. Het was meer een soort jaarverslag met informatie over nieuwe boeken, cursussen vrouwengeschiedenis, een symposium van de VVG of wie waar college gaf. Geleidelijk aan werd het meer een wetenschappelijk tijdschrift. Het echte historische onderzoek naar vrouwengeschiedenis begon in die tijd en er verschenen dan ook steeds meer onderzoeksverslagen in.
Het ging heel hard met de Vereniging voor Vrouwengeschiedenis in die tijd. Dat paste in de ontwikkeling van de vrouwencultuur eind jaren zeventig en begin jaren tachtig. Als je ziet wat een enorme vrouwencultuur zich toen ontwikkeld heeft, vrouwenboekhandels werden opgericht, vrouwendrukkerijen, vrouwenuitgeverijen, vrouwencafés, vrouwenradio, om maar wat voorbeelden te noemen. Dat zinderende gevoel was heel enthousiasmerend.
Eind jaren negentig kwam de kentering. Vrouwenemancipatie en vrouwengeschiedenis werden veel meer mainstream, en allerlei activistische groepen gingen daar ook in op. Dat was deels het succes van de vrouwenbeweging, deels ook het beleid van de overheid: de inzichten uit de vrouwenbeweging moesten verspreid worden en opgenomen in het beleid en werk van algemene organisaties. Meer vrouwen probeerden in hun (betaald en onbetaald) werk van binnenuit invloed uit te oefenen. Het aantal grote demonstraties liep terug, waardoor de vrouwenbeweging minder zichtbaar was.
Dat is het dilemma tussen zichtbaar en tegelijk mainstream willen zijn: opgaan van het specifieke perspectief in de mainstream betekent vaak het verdwijnen daarin. Vooral als mensen niet meer weten welke strijd er is geleverd om rechten te verwerven. Als ze denken: nu is alles toch geregeld, waar hebben we het nog over, verdwijnt het historisch besef. Dan heb je weer actiegroepen nodig die flink aan de bel trekken en dingen aan de kaak stellen. En het belang verdedigen van rechten waar flink voor gevochten is.
Heb je dat zinderende gevoel in een latere periode weer gehad?
Ik vind dat het er nu weer is! Het is wel anders van vorm. Je ziet het veel meer via sociale media gaan, waardoor het misschien niet voor iedereen zichtbaar is. Maar als ik zie wat er ook allemaal in de kranten verschijnt, zoals over de #MeToo-beweging, de ‘Bovengrondse’ die nu bezig is de straatnaambordjes te veranderen in vrouwennamen en bijeenkomsten zoals die van ‘The Feminist Club’, tv-programma’s zoals ‘Vrouw op mars’ over 100 jaar emancipatie en ‘Me Jane, you Tarzan?’. Er zijn allerlei initiatieven en acties gaande. Er is weer veel meer discussie.
Wat vind jij van de ontwikkeling van Historica?
Het lijkt me goed als daar historisch onderzoek naar zou worden gedaan. Aangezien al die artikelen gedocumenteerd zijn, zou dat gemakkelijk kunnen. Je merkt wel dat Historica steeds professioneler is geworden, in de zin van status en aanzien, bijvoorbeeld met de komst van de peerreview. Ook de toegankelijkheid is groter geworden nu alle oude artikelen online komen, tot vreugde van veel studenten en andere geïnteresseerden. Een andere ontwikkeling was de verschuiving van het vrouwen- naar het genderperspectief, het onderzoek naar culturele, sociale en psychologische invullingen van vrouwelijkheid én mannelijkheid.
Wat mijn bijdrage is geweest, is de naam Historica. Eerst heette het de Vrouwengeschiedeniskrant en later het Vrouwengeschiedenisblad. Halverwege de jaren negentig wilden we dat het blad er mooier en professioneler uit zou zien met een naam die staat. Vanuit het bestuur van de VVG heb ik die naam voorgesteld, omdat ik vind dat Historica zo’n mooie dubbelzinnigheid heeft. Aan de ene kant de vrouwelijke historicus, aan de andere kant historische zaken. Die naam staat nog steeds als een huis. Historica heeft een behoorlijke naamsbekendheid.
Heb je in al die jaren wel eens zelf historisch onderzoek willen doen?
Oh, vaak genoeg, ik kom altijd leuke onderwerpen tegen. Dan las ik bijvoorbeeld iets over een bepaalde kunstenares en wilde ik daar meer van weten. Of over een van mijn favoriete stukken hier in de bibliotheek: het Bulletin Nederlandsche Vrouwen Electriciteitsvereeniging. Die vereniging was in 1932 opgericht door Rosa Manus, een van de oprichtsters van het IAV. De vereniging had als doel het gebruik van elektrische apparaten in het huishouden te stimuleren en te propageren. Allemaal met het idee dat je dan sneller met het huishouden klaar bent en je tijd kunt besteden aan iets nuttigers, zoals zelfontplooiing of maatschappelijke activiteiten. Zij gaven demonstraties hoe je bijvoorbeeld elektrisch kon naaien en strijken. Ze gaven ook een tijdschrift uit dat heeft bestaan tot 1973. Toen waren alle huishoudens voldoende voorzien van elektrische apparaten. Wat me tegenhoudt om onderzoek te doen, is dat ik niet iemand ben die zich graag lang op een onderwerp stort. Mijn droom is wel om een clubje op te richten van gepensioneerde dames uit de vrouwenbeweging en dan samen oude foto’s uit de collectie bekijken om de identiteit van de mensen die erop staan te achterhalen. Zoiets lijkt me ontzettend leuk om straks te doen.
Atria is begonnen om oral history als bron te gaan archiveren. Hoe verliep dit proces en op welke manier was jij erbij betrokken?
Misschien moet ik beginnen bij hoe wij op het idee kwamen. Het besef ontstond begin jaren tachtig dat we eigenlijk alleen geschreven bronnen hadden en meestal van vrouwen die een rol in het openbare leven hebben gespeeld. We hadden niet iets over de stem van gewone vrouwen. Zo begonnen we met het verzamelen van ongepubliceerde dagboeken en andere egodocumenten. Tegelijkertijd waren we ook bezig met het verzamelen van informatie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen (ZMV-vrouwen). We wilden heel graag dagboeken hebben van ZMV-vrouwen. Alleen hielden zij meestal geen dagboeken bij, zij vertelden elkaar eerder verhalen. Die verhalen hebben we in de website ‘Haar geschiedenis’ gegoten met een database in de vorm van een kalender. Iedere dag kreeg je een paar verhalen. We hebben ook een functie toegevoegd waarmee mensen hun eigen verhaal konden inzenden. Deze website bestaat niet meer, maar de database natuurlijk wel. We zoeken nog steeds naar een manier hoe we die kunnen integreren in onze huidige website. Zo kwamen we op het verzamelen van verhalen.
In 2005 werd Saskia Wieringa directeur van het IIAV. Zij was cultureel antropoloog en in haar onderzoek bekend met oral histories. In diezelfde tijd kwam ook Grietje Keller bij ons werken. Zij was documentairemaker, maar had ook vrouwengeschiedenis gestudeerd en bij Selma Leydesdorff de cursus oral history gedaan. Saskia en Grietje vonden elkaar en wilden deze mondelinge geschiedenissen gaan archiveren. We wilden behalve informatie op papier ook stemmen horen, en het liefst interviews op video want dan zie je ook de non-verbale expressie van de geïnterviewde.
Daardoor ontstond het plan voor een ‘moving women’s history’-collectie die we dus zelf gingen creëren. Dat is uitzonderlijk voor een archief: normaliter verzamelt dat alleen. We begonnen met een pilot rond vrouwen die een belangrijke rol gespeeld hebben in de tweede feministische golf, vrouwen die pioniersters waren op hun terrein en rolmodellen voor anderen. In 2006 en 2007 was de Universiteit Utrecht bezig met de geschiedenis van de vrouwenhulpverlening. Daar haakten wij ook bij aan. Deze pilots bevielen ons goed. Vervolgens kwam het grote project ‘Erfgoed van de oorlog’ van het ministerie van VWS dat draaide om interviews met nog levende ooggetuigen. Daar wilden we aan meewerken. We kozen voor twee uitersten van het politieke spectrum: CPN-vrouwen en NSB-vrouwen. Een van mijn taken was hoe we een toegankelijke database konden maken.
Wat vond je de belangrijkste ontwikkeling in jouw werk?
De aandacht voor informatie over en van ZMV-vrouwen. Dat begon in 1983 na de Winteruniversiteit, een congres over de academische discipline van vrouwenstudies, waar zwarte vrouwen ageerden tegen het ontbreken van aandacht voor zwart feminisme en de positie van zwarte vrouwen.
In 1985 leidde dit tot de oprichting van een landelijk ontmoetingscentrum, bibliotheek en documentatiecentrum: Flamboyant. Het doel was de onzichtbaarheid van ZMV-vrouwen te doorbreken en hun identiteit te versterken. Wij gingen samenwerken met deze stichting. Er ontstond discussie over de vraag of het archief van Atria niet te wit was. Met de hulp van verschillende ZMV-vrouwenorganisaties inventariseerden en analyseerden we onze collectie, onze netwerken en ons personeelsbeleid. Dat project liep van 1992 tot 1996, met als hoogtepunt de tentoonstelling ‘Onderbelicht’ over ZMV-vrouwen, die in 1995 geopend werd door Angela Davis. Om daar deel van uit te maken en haar daar te zien lopen, dat vond ik echt heel bijzonder.
Wat me heel erg is bijgebleven, was een lezing van Gloria Wekker over intersectionaliteit. Dat vond ik zo’n eyeopener. Ik besefte dat wit ook een kleur is. Dat identiteit niet een gegeven is en bestaat uit allerlei verschillende aspecten die kunnen veranderen. Het begrip white privilege is vrij nieuw voor Nederland, maar de ideeën daarover kwamen al in die lezing naar voren. Ik leerde heel anders kijken naar mijn werk. In plaats van de gedachte dat we ook de ZMV-vrouwen moesten helpen met informatie, kwam het besef dat het documenteren van hun geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel was van mijn werk, dat allang gerealiseerd had moeten zijn. Ik merk nog steeds dat het een moeilijk punt is om de contacten met ZMV-vrouwenorganisaties warm te houden. Een aantal punten is structureel doorgevoerd, zoals de bepaling dat een vast percentage van de collectie en van de jaarlijkse aanschaf betrekking hebben op ZMV-vrouwen. In 2001, verscheen ook het boek Caleidoscopische visies van Gloria Wekker, Nancy Jouwe en Maayke Botman. Dat is echt een standaardwerk, vergelijkbaar met de klassieker Van moeder op dochter van Willemijn Posthumus-van der Goot en Anna de Waal, maar dan moderner en meer wetenschappelijk verantwoord.
Wat motiveert jou?
Kennis delen! Net zoals ik zelf nieuwsgierig ben naar de kennis van andere mensen. En verder het contact met de klanten, de dienstverlening aan de balie en de rondleidingen. Mensen helpen met de informatie die ze nodig hebben, die ze kunnen gebruiken voor hun onderzoek of actie, of voor hun eigen nieuwsgierigheid. En ik wil ze verleiden om kennis te nemen van al die bijzondere stukken die hier liggen. Het is zo mooi dat je gewoon via internet kunt stuiten op een interessant verhaal, daarom werk ik ook graag voor de Gendergap-Werkgroep van Wikipedia. Kennis van de geschiedenis en dan met name die van en over vrouwen en vrouwenrechten vind ik zo belangrijk, dat moet gestimuleerd blijven.
Het historisch besef vind ik een soort rode draad in mijn hele werkende leven. Wat ik heb gemerkt, is dat je er iedere keer weer over moet beginnen, je moet het iedere keer weer laten zien, je moet iedere keer weer mensen daarop attenderen. Ik begon met het idee dat als het allemaal opgeschreven is en verteld, mensen zich dat blijven herinneren. Dat we lineair gaan van onwetend naar steeds beter. Maar zo werkt het helemaal niet! Voor iedere nieuwe generatie zijn er weer dingen vanzelfsprekend en dat is heel goed, maar men vergeet dat het ook anders is geweest. Het gaat om verworven rechten waarvoor is gestreden en die je moet bewaken, want voor je het weet, komt er een conservatieve tegenstroom en wordt het je allemaal weer afgepakt. Daarom vind ik het ontzettend belangrijk dat Atria bestaat als fysieke erfgoedinstelling met bibliotheek en archief. Waar je kunt stuiten op boeken over onderwerpen die je nog niet kent, waar je een handgeschreven kaartje van Rosa Manus kunt vastpakken of het vrouwenkiesrechtspeldje van Aletta Jacobs. Tegenwoordig heet dat de ‘historische sensatie’, en met al die rondleidingen die ik gegeven heb, zie ik dat het echt zo werkt. Atria bewaart die herinneringen aan de strijd voor vrouwenrechten en aan de mensen die de strijd gevoerd hebben. Dat is het erfgoed van de vrouwenbewegingen in Nederland.
Noten:
1 A. Mevis, ‘No documents, no history: De betekenis van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) voor de ontwikkeling van het vak vrouwengeschiedenis in Nederland’, Historica 2 (2016) 20-23.