Genderview met Karwan Fatah-Black: "Een ‘onzejongensgeschiedenis’ van de Nederlandse slavenhandel"

Karwan Fatah-Black is universitair docent aan de Universiteit Leiden. In 2013 promoveerde hij aldaar op het proefschrift Suriname and the Atlantic World, 1650-1800. Hij publiceerde meerdere boeken over de geschiedenis van Suriname, zoals Eigendomsstrijd:  de geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname in 2018 en Sociëteit van Suriname, 1683-1795 in 2019. Fatah-Black roert zich veel in actuele zaken, zoals de discussie over Zwarte Piet en de Black Lives Matter-beweging.

In 2019 trad hij toe tot de Commissie Herijking Canon van Nederland, die in juni 2020 een vernieuwde Canon presenteerde.

Het interview van Historica-hoofdredacteur Greetje Bijl met Karwan Fatah-Black was wegens de COVID-19-pandemie een online video-gesprek.

Waarom ben je geschiedenis gaan studeren?

Ik ben begonnen met de lerarenopleiding geschiedenis aan de Hogeschool van Amsterdam. Daarna stond ik een paar jaar voor de klas. Tijdens mijn studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam kwam ik erachter dat ik onderzoek en schrijven ook heel leuk vind. Daarnaast vind ik het belangrijk de vertaalslag te maken naar het publieke debat. Die combinatie van onderwijs en onderzoek maakt het voor mij interessant.


Wat vind jij van burgerschapsonderwijs?

Het is goed dat er gewerkt wordt aan een programma van historisch democratisch bewustzijn. Ook in het geschiedenisonderwijs kan aandacht besteed worden aan het tot stand komen van democratische instituties en de ontwikkeling daarvan. Maar het geschiedenisonderwijs is veel breder. Opvattingen over burgerschap aanleren zou ik niet tot hoofdtaak van historici willen maken. Natuurlijk is de Canon van Nederland wel een instrument voor burgerschapsvorming.

 

Vanaf 2019 was jij lid van de evaluatiecommissie van de Canon van Nederland. (1) Wat vind jij van het concept canon?

Als opvatting over geschiedenis is een canon wel erg beperkt. Het idee dat er een commissie is die bedenkt wat je echt zou moeten weten, is zeer bevreemdend. Maar zo absoluut moet het ook niet worden gezien. De Canon is niet het hele geschiedenisonderwijs. Een canon kan een nuttig hulpmiddel zijn om een soort gedeeld referentiekader te scheppen en is een mooie introductie op een heel divers palet aan thema’s. De Canon is wel erg op Nederland gericht. In de commissie hebben we geprobeerd om internationale verbindingen te leggen, want het is belangrijk om die oriëntatie op de rest van de wereld vast te houden.


Is er voldoende aandacht voor gender in de Canon van Nederland?

Er zijn een aantal vrouwen toegevoegd aan de Canon, gebaseerd op voortschrijdend inzicht in het feit dat vrouwen ook een rol hadden in de geschiedenis. Het besef is eindelijk gekomen dat het een probleem is om te doen alsof geschiedenis alleen om mannen heeft gedraaid. Geschiedenis gaat over mannen én vrouwen.

Voor het concept gender is niet specifiek aandacht in de Canon, bijvoorbeeld als het gaat om definities van mannelijkheid en vrouwelijkheid als historisch gegroeide fenomenen – net zoals er voor ras ook geen specifieke aandacht is. Er zijn een aantal vensters die de mogelijkheid geven om te bespreken hoe mannelijkheid en vrouwelijkheid in het verleden gedefinieerd werden en wat dat doet met een samenleving. Je kunt bijvoorbeeld het venster van Maria van Bourgondië gebruiken om iets te zeggen over het ontstaan van de Staten-Generaal en de ontwikkeling van Nederland tot een politieke eenheid onder de Habsburgers. Maar je kunt ook een ander perspectief kiezen en iets vertellen over de manier waarop Maria van Bourgondië zichzelf presenteerde en haar vrouw-zijn inzette in de politiek. Of over de beperkingen die haar werden opgelegd omdat ze vrouw was. En hoe de mythevorming over haar zich in de eeuwen daarna ontwikkeld heeft en wat dat zegt over hoe er naar mannen en vrouwen gekeken werd. Dat zijn allemaal wat ingewikkeldere dingen die je zou kunnen doen, die aan het eigen initiatief van de docent worden overgelaten. Daar is binnen deze Canon echt meer ruimte voor dan er was, maar dat vraagt wel wat van de docent.


De Surinaamse activist en verzetsheld uit de Tweede Wereldoorlog Anton de Kom is opgenomen in de Canon van Nederland. Kun je dit een mijlpaal noemen?

Als het goed is, en dit gaat ook weer over burgerschap en internationale politiek, is er een soort consensus over volkenrecht. Nu is het hele concept volk ook weer ingewikkeld, maar het uitgangspunt is dat landen zichzelf besturen. Het internationaal recht verbiedt landen om andere landen binnen te vallen en zich toe te eigenen. In de internationale gemeenschap is er consensus over dat we het kolonialisme achter ons hebben gelaten. Dat is een verandering in het denken en in de internationale politiek. Hetzelfde geldt voor ras en racialisering. We verwerpen racisme en vinden dat mensen niet op basis van ras zouden moeten worden uitgesloten. Deze ideeën waren niet altijd vanzelfsprekend.

Wat Anton de Kom interessant maakt, is dat hij een soort voorloper in dit denken is. Hij pleitte en ijverde voor deze ideeën toen deze nog niet gemeengoed waren. En daarom is het goed om hem aan het woord te laten. Het laat ook zien dat deze ideeën niet alleen in een salon in een hoofdstad bedacht werden, maar dat die kritiek ook vanuit de koloniale samenlevingen kwam.

Daarnaast is het leven van Anton de Kom echt een goed verhaal, een mooi verhaal, en ook een tragisch verhaal natuurlijk. Zijn persoon geeft ook ruimte om wat te zeggen over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat nog niet zo in de Canon zat. Ja, daarom zou je het in meerdere opzichten een mijlpaal kunnen noemen dat zo iemand is toegevoegd aan de Canon.


Anton de Kom trouwde met de witte Petronella Borsboom. Voor die tijd was een ‘gemengd huwelijk’ een bijzondere keuze. Weet jij meer over Petronella Borsboom?

In de biografie van De Kom die door Rob Woortman en Alice Boots is geschreven, gaat het ook over zijn huwelijk met Petronella Borsboom. Zij was erg afkerig van het politieke activisme van haar man. Niet helemaal onterecht gaf zij zijn politieke betrokkenheid er de schuld van dat hij de oorlog niet heeft overleefd. Anton de Kom kon door zijn politieke activisme in de jaren dertig niet meer aan werk komen. Hij kreeg het psychisch erg zwaar en was een paar maanden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Vanwege zijn verzetsactiviteiten werd hij opgepakt en gedeporteerd. Het gezin De Kom zat vanaf de vroege jaren dertig tot 1945 in de problemen door zijn politieke activiteiten en heeft het echt heel zwaar gehad. Petronella Borsboom was daar bitter over. Het is niet duidelijk wat zij zelf van zijn politieke ideeën vond. Het zou nog iets kunnen zijn om hun kinderen Kees en Judith de Kom naar te vragen. Petronella Borsboom is uiteindelijk naar Suriname teruggekeerd en is daar overleden.


Waar komt jouw interesse voor de geschiedenis van Suriname vandaan?

Ik was altijd al geïnteresseerd in de koloniale geschiedenis van Nederland. Tijdens mijn studie ben ik op zoek gegaan naar de wisselwerking tussen Nederland en de koloniën: hoe verhield wat er in Nederland gebeurde zich tot wat er in de koloniën gebeurde?

Bij Marjolein ’t Hart volgde ik een vak over de patriottenbeweging. En dat bracht me op de vraag: wat betekenden die omwentelingen vanaf 1795 voor de koloniale context? Ik stuitte zo op de grote slavenopstand op Curaçao. Daar ben ik gaan zoeken naar wat voor politieke impact die slavenopstand had en of het iets te maken had met de strijd tussen orangisten en patriotten. Voor mijn masterscriptie ben ik die geschiedenis verder gaan uitzoeken, om te kijken welke rol huidskleur en ras speelden in die politieke conflicten, maar ook om te onderzoeken hoe die strijd tussen patriotten en orangisten veranderde nadat er zo’n grote slavenopstand op het eiland was geweest. Vervolgens zag ik dat er een promotieonderzoek beschikbaar was voor onderzoek naar Suriname en dat leek me een goede volgende stap. Zo kwam ik in die koloniale geschiedenis van Suriname terecht.


Maak jij in jouw onderzoek gebruik van het analytische concept intersectionaliteit?

Het lijkt mij vanzelfsprekend dat hiërarchieën en mechanismen van insluiting en uitsluiting gelaagd zijn en op elkaar inwerken. Op dit moment onderzoek ik met een team binnen het NWO-project ‘Resilient Diversity’ hoe koloniale overheden verschil maakten tussen mensen op grond van etniciteit en geloof, door in te grijpen op (seksuele) relaties, mobiliteit en arbeidsprocessen.

Ik heb er oog voor of een fenomeen een gegenderde component heeft. Gender neemt een belangrijke plek in mijn onderzoek in, omdat het voor ras en slavernij zo belangrijk is. Bij slavernij maakt het zo ontzettend veel uit of het over mannen of vrouwen gaat.


Uit jouw artikel over Anton de Kom in
Historica in 2017 bleek dat in de negentiende eeuw erfopvolging in Suriname vooral via de vrouwelijke lijn ging. (2) Wat was de positie van vrouwen in de Surinaamse samenleving?

Bij de voorouders van Anton de Kom kun je die erfopvolging volgens de vrouwelijke lijn heel goed zien. Zijn moeder woonde in de Pontewerfstraat in Paramaribo en had daar eigen grond, die via de vrouwelijke lijn al drie generaties, zo’n zestig jaar, in de familie was doorgegeven. De eerste vrouw in die lijn van eigenaren was door een vrouw vrijgekocht. Dit is een anekdotisch voorbeeld dat goed past bij het beeld van die samenleving.

Ik heb onderzoek gedaan naar manumissie, vrijlating uit slavernij, en hoe mensen daarna hun leven opbouwden. Uit dit onderzoek kwamen een aantal interessante dingen naar voren die aan gender gerelateerd zijn. Het blijkt dat er een gegendered verschil was in wie er werden vrijgelaten en hoe ze werden vrijgelaten, dus zowel aan de kant van de vrijlater als de vrijgelatene maakte het uit of het mannen of vrouwen waren. Mannelijke slavenhouders lieten meestal individuen vrij, vaak een vrouw alleen. Als zij jonge mannen vrijlieten, bleken dat meestal hun eigen biologische kinderen te zijn, die zij niet erkenden, maar door vrijlating wel op weg hielpen in het leven. Vrouwelijke slaveneigenaren lieten vaak mensen in een groepje vrij. Zo’n groepje bestond dan meestal uit een moeder met kinderen. Vrijgemaakte vrouwen kochten vaker familie vrij dan mannen.

Deze vrijgelatenen vormden een nieuwe gemeenschap, waarin het belangrijk was een eigen plek te hebben, dus grond om een huis te bouwen. Het viel me op dat vrouwen prominent aanwezig waren bij het managen van die bezittingen. Opmerkelijk was dat er in die jonge Surinaamse samenleving geen absolute rolverdeling bestond tussen mannen en vrouwen. Vrouwen waren economisch actief en hadden vaak kleine zaakjes, zoals banketbakker, naaister, wasvrouw, dat soort beroepen. Ze waren dus niet uitgesloten van het economische leven, maar vormden vaak een soort spil in de nieuwe kleine gemeenschap.


In het bovengenoemde artikel voor
Historica laat je zien dat in het boek Wij slaven van Suriname van Anton de Kom het beeld naar voren komt dat vrouwelijke plantage-eigenaren de meeste wreedheden pleegden. Waar komt dat beeld vandaan?

Ik denk niet dat het echt zo was dat vrouwelijke plantage-eigenaren wreder waren. Het lijkt een negentiende-eeuwse interpretatie te zijn geweest, een troop. De wreedheid van vrouwen tegen slaven was een manier van anti-slavernij-activisten om hun argumenten nog meer kracht bij te zetten. Het laat zien dat het bestaan van slavernij ervoor zorgt dat mensen onbeschaafd worden. Het krijgt een sterkere betekenis als ook vrouwen dat doen. Op die manier komt het in een aantal geschiedenisboeken over Suriname voor, zoals bij historicus en abolitionist Julien Wolbers. De Kom gebruikt de boeken van Wolbers om zijn eigen verhaal op te bouwen, maar hij stelt wel specifiek de voorbeelden van vrouwelijke wreedheid centraal.


Hoe werkt het koloniale verleden nu nog door in Suriname?

Rosemarijn Hoefte heeft onderzoek gedaan naar de politieke cultuur van Suriname in de twintigste eeuw. Zij zegt dat de autoritaire en hiërarchische verhoudingen op veel plekken in de samenleving, maar zeker in de politiek, binnen de overheid en in het bedrijfsleven, een voortzetting zijn van die koloniale staat. De autoritaire en hiërarchische machtsverhouding die in de koloniale periode tot stand was gekomen bleef belangrijk voor bestuurders om de macht te behouden. Op het moment dat er meer autonomie voor de inwoners van Suriname kwam na de Tweede Wereldoorlog, is daar niet mee afgerekend, en ook na de onafhankelijkheid in 1975 is deze autoritaire hiërarchie voort blijven bestaan.


En hier, welke invloed hebben het kolonialisme en de slavenhandel nog op de Nederlandse samenleving?

Het is de Nederlandse manier van in de wereld staan: de wens om te overheersen en de vanzelfsprekendheid eigenaar en machthebber te zijn. Dat zijn dingen die we onszelf hebben aangeleerd in de koloniale tijd en die nog niet gemakkelijk afgeleerd zijn, ook niet na formele afschaffing van de slavernij en formele onafhankelijkheid van de koloniën. En dat zit in kleine dingen. Het is interessant als daar meer onderzoek naar komt. Als het gaat om dekolonialiseren moeten we onszelf daar meer rekenschap van geven.


Susan Legêne noemde in een interview met Historica, nummer 1 uit 2019, de onafhankelijkheid van Indonesië een nationaal trauma. Hoe zit dat met de onafhankelijkheid van Suriname?

Ik denk dat wat zij zegt over Indonesië ook voor Suriname geldt, maar op een andere manier. Dit komt omdat Suriname in het Nederlandse zelfbeeld een andere plek had dan Nederlands-Indië. Het trauma zit er in het geval van Suriname in dat een arm land besluit om liever onafhankelijk te zijn van Nederland en nog armer te gaan worden, want dat was duidelijk, dan dat het bij Nederland wilde blijven. Het is nooit zo hardop gezegd hoe pijnlijk die afwijzing eigenlijk was. Je ziet dat wel goed terug in bijvoorbeeld de discussie over Zwarte Piet. Dat neerbuigende naar mensen van Afrikaanse afkomst, naar Surinamers, de karikaturen en de grappen uit de jaren tachtig en vooral de jaren negentig, maar ook nog in deze tijd, zeggen volgens mij iets over dat trauma, of in ieder geval over die afwijzing en de onverwerkte gevolgen daarvan.


Welke rol kunnen historici spelen in het dekolonialisatieproces van de samenleving?

Historici zijn daar nog helemaal niet mee bezig geweest. Wel getuigt onderzoek naar de plantages en de Marrons van interesse in de geschiedenis van de slavernij.

Wat opvalt in dit specifieke onderzoeksveld van de geschiedenis van de slavenhandel is dat veel historici die daar in de afgelopen twintig jaar over gepubliceerd hebben sterk de neiging hebben om er vooral een ‘onzejongensgeschiedenis’ van te maken, waarmee ze proberen te vergoelijken wat er gebeurde. De slavenhandel wordt gebanaliseerd en gebagatelliseerd. Het lijkt een soort wensdenken dat het toch allemaal best wel deugde, zodat we er verder niet moeilijk over hoeven te doen of dieper op in hoeven te gaan. Daarom zijn deze historici ook heel verontwaardigd over de herdenkingscultuur die in Nederland onder nazaten van slaafgemaakten bestaat.


Kun je nog wat dieper ingaan op hoe historici omgaan met de geschiedenis van de slavenhandel?

Geschiedenis is een confrontatie met een wereld die zo anders was, dat dit je blik vanzelf zou moeten scherpen om het heden beter te kunnen begrijpen en kritisch te benaderen. Daarom is het in het specifieke veld van geschiedenis van de slavenhandel zo opvallend dat een kritische benadering ontbreekt, bijvoorbeeld met betrekking tot seksueel geweld in de slavenhandel. Voor de ‘onzejongensgeschiedenis’-historici is dit echt een heikel punt. Onlangs werd dit nog gedemonstreerd in de kritieken naar aanleiding van een artikel in Trouw uit augustus 2020. (3) Schrijfster en programmamaakster Anousha Nzume had iets gezegd over verkrachtingen van vrouwen in de slavenhandel. Direct kwam daar een reactie op van iemand die schreef dat het allemaal niet waar was. Ik ben gaan nazoeken wat hierover is geschreven en dan valt op dat in het publieke domein hele stevige uitspraken zijn gemaakt door bepaalde historici. Ze zeggen dat seksueel geweld eigenlijk niet voorkwam, misschien incidenteel en sporadisch was, maar geen structureel aspect van de slavenhandel. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor dat soort uitspraken.

In een heel opmerkelijk opiniestuk uit 2011 van Piet Emmer, ‘Slavinnen werden niet massaal verkracht’, in NRC, zegt hij dat verkrachting in de slavenhandel weinig voorkwam, omdat de bemanning verzwakt was door ziektes en te druk was met het zeilen van het schip. (4) En als het gaat om kinderen op de plantages die door Europeanen bij slaafgemaakte vrouwen zijn verwekt, dan presteert hij het om te zeggen dat dit om vaste relaties ging. Dit is het niveau van de argumentatie! Hij gaat hier voorbij aan de wereldgeschiedenis van slavernij, over een fenomeen dat al vierduizend jaar deel uitmaakt van de menselijke geschiedenis. Slavernij heeft altijd een fysieke kant. Door de wereldgeschiedenis heen waren de meeste slaafgemaakten vrouw en lichamelijk geweld is een onlosmakelijk deel van het overheersen dat slavernij is. Het was dus niet incidenteel! Het is echt eigen aan een groepje historici dat onderzoek doet naar de slavenhandel om dit soort zaken te beweren.

In de Nederlandse documentaireserie De Slavernij van de Nederlandse publieke omroep NTR komt historicus Henk den Heijer aan het woord. Over het fort Elmina in Ghana zegt hij dat seksueel geweld tegen slavinnen niet voorkwam, omdat de Nederlandse gouverneur ook naar het dorp kon gaan voor een seksuele relatie met vrije vrouwen. Dit niveau van argumenteren en duiden stelt wetenschappelijk weinig voor, terwijl dit soort historici worden gevierd als grote wetenschappers. Ik vind het ook niet gek dat iemand als journalist Gerri Eickhof over deze onderzoeken gewoon zegt: ‘Dit is racistisch!’ Dat is geen verrassende conclusie.

Het is heel raar maar ook fascinerend dat het seksueel geweld van de Nederlandse slavenhandelaren als zo’n heikel punt wordt gebracht. Bepaalde historici hebben het gevoel dat zij een soort historische eer van ‘onze jongens’ moeten verdedigen en laten zo iedere vorm van vakethiek varen. Het bronmateriaal waar zij zich op baseren, zijn letterlijk de rapportages van kapiteins van slavenschepen aan hun meerderen. In deze officiële rapportages die zij doen over hun reis wordt geen gewag gemaakt van seksueel geweld, dus daarom was het er niet, is het argument dat wordt gemaakt. In geen enkel ander historisch of wetenschappelijk veld zouden we dit als bewijs accepteren. Maar het komt wel met grote koppen in de nationale kranten! Het is vreemd dat dit geluid over de Nederlandse slavenhandel zo dominant is geworden.

Seksueel geweld was niet een kwestie die voor eerdere onderzoekers zo belangrijk was, zoals Albert van Dantzig en Johannes Postma die een begin hebben gemaakt met het onderzoek naar de Nederlandse slavenhandel. Zij hielden zich niet bezig met deze vragen. Ik vraag me af wat er gebeurd is in de jaren negentig en tweeduizend dat er een behoefte is ontstaan om met veel retorisch geweld de slavenhandel te moeten goedpraten. Kritiek op het onderzoek van deze historici wordt kleinerend bejegenend en de herdenkingsbeweging wordt geridiculiseerd. Het zegt wel iets over deze tijd en misschien ook over een postkoloniaal trauma. Deze tegenreacties laten zien hoe het gaat met de verwerking van de onafhankelijkheid van Suriname.


Wat waren in de tijd van de slavenhandel de ideeën over seksuele relaties tussen slavenhouders en slaafgemaakten?

In de Middeleeuwen bestond al het idee dat slaveneigenaren en slaven niet zouden moeten samengaan. Ook later bleef de heersende gedachte dat slaveneigenaren en slaven geen seksuele relatie zouden moeten hebben. Het zou bedreigend zijn voor het gezin van de eigenaar, omdat die slaafgemaakte mensen dan aanspraak zouden kunnen maken op bezittingen en andere zaken. Vanuit de overheid werd het niet verboden, maar er werden beperkingen opgelegd, die erop waren gericht om opstanden te voorkomen, omdat seksueel geweld tegen slaafgemaakten gepleegd door slaveneigenaren en opzichters kon leiden tot verzet en opstanden.


In recent onderzoek komt steeds meer aandacht voor slavernij in Nederlands-Indië. Hoe verklaar je het verschil in aandacht voor slavernij tussen Nederlands-Indië en Suriname en de Cariben?

Reggie Baay en Matthias van Rossum hebben hier veel onderzoek naar gedaan. De mensenhandel was in het Aziatische domein van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) net zo omvangrijk als die van de West-Indische Compagnie (WIC), maar slavenhandel was bij de VOC geen compagniebeleid. Het gebeurde wel, en ook door mensen van de compagnie, maar dan voor eigen rekening. Anders dan in de West, waar slavernij de dominante vorm van uitbuiting en onderdrukking was, had de VOC een uitgebreid palet aan organisatievormen van arbeid en uitbuiting. Slavernij was daar een vorm van.

In Nederland is er veel weerstand geweest tegen discussie over slavernij in de Oost. Historicus Kees Zandvliet was in 2002 betrokken bij het organiseren van een grote VOC-tentoonstelling. De organisatie wilde ook een zaal over slavernij bij de VOC inrichten, maar toen dreigden grote geldschieters zich terug te trekken. Het idee was dat de VOC over handel en mooie dingen moest gaan, en slavernij hoorde daar niet bij.

Daarnaast is er een verschil in de toe-eigening en hoe de geschiedenis van slavernij in leven wordt gehouden door de gemeenschap van nazaten uit Suriname en die uit Nederlands-Indië. De nazaten uit Indonesië willen liever van een inheemse prins afstammen dan van een slavin van een VOC-officier. Voor de repatrianten uit Indonesië is slavernij geen issue, want zij zijn meer bezig met de geschiedenis van de dekolonisatieoorlog en repatriatie in de twintigste eeuw. De geschiedenis van de slavernij ligt daar weer achter. Er is in Nederland dus geen gemeenschap van nazaten uit Indonesië die bezig is met het levend houden van die geschiedenis van de slavernij, zoals die er in Suriname wel is.


In het Nederlandse taalgebruik maakt het woord ‘slaaf’ steeds vaker plaats voor het woord ‘tot slaaf gemaakte’ of ‘slaafgemaakte’. Hoe ga jij om met deze woorden in jouw historische onderzoeken?

Het is iets waar je grammaticaal nog behoorlijk over struikelt, maar ik vind het idee erachter heel belangrijk, om duidelijk te maken dat slavernij een actief gecreëerde verhouding is en dat slaaf niet een vaststaande en enige identiteit is van mensen. Ik vind het goed om slaafgemaakte te hanteren en doe dat ook steeds meer.

In de boeken van Alex van Stipriaan kun je die ontwikkeling in terminologie trouwens goed zien. Er is een groot verschil in de woorden die hij in 1993 gebruikte in zijn proefschrift en zijn woordgebruik in zijn nieuwste boek over het slavernijverleden van Rotterdam uit 2020.


Hoe ga je om met de spanning die er kan bestaan tussen de ‘objectiviteit’ van de wetenschap en maatschappelijke betrokkenheid van de wetenschapper?

Een deel van de vragen die geesteswetenschappers stellen komen voort uit maatschappelijke betrokkenheid. En het zijn juist deze vragen die veel publieke aandacht krijgen. Als die maatschappelijk relevante vragen eenmaal gesteld zijn, is de wetenschappelijke methode een goede manier om er antwoord op te geven. Het verschil met bijvoorbeeld de medische wetenschap is minder groot dan we denken. Ook in de medische wetenschap bepaalt de samenleving deels welke problemen er opgelost moeten worden. Ook daar zijn het de vragen van invloedrijke groepen die sneller beantwoord worden.

Het lijkt me dat het mijn rol is om de historische dimensie te belichten in publieke debatten. Waarom werd een standbeeld geplaatst bijvoorbeeld? Hoe lang discussiëren we daar al over? Een beetje tegenwicht bieden tegen de antiquarische benadering van het verleden is belangrijk. 

 

Noten:

(1) Canon van Nederland, https://www.canonvannederland.nl.

(2) K. Fatah-Black, ‘Genderrollen in het werk en leven van Anton de Kom’, in: Historica 1 (2017) 3-7.

(3) P. Vissers, ‘De vrouwen van dipsaus over het racismedebat: We moeten het inkaderen, zodat het veilig voelt voor witte mensen’, Trouw, 3 augustus 2020. https://www.trouw.nl/verdieping/de-vrouwen-van-dipsaus-over-het-racismedebat-we-moeten-het-inkaderen-zodat-het-veilig-voelt-voor-witte-mensen~b29f05cd/

(4) P. Emmer, ‘Slavinnen werden niet massaal verkracht’, NRC, 21 november 2011.