‘Wetenschappelijk onderzoek is geen vrijblijvende oefening’

Julie Carlier is coördinator van het Ghent Centre for Global Studies aan de vakgroep Conflict- en Ontwikkelingsstudies van de Universiteit Gent. Zij is historica van opleiding, gespecialiseerd in de geschiedenis van feminisme. Julie Carlier promoveerde in 2010 in Gent op het proefschrift ‘Moving Beyond Boundaries: An Entangled History of Feminism in Belgium, 1890-1914’. Ze maakt deel uit van het feministische collectief dat sinds 2017 de Vrouwenstaking organiseert aan de Universiteit Gent. Historica-hoofdredacteur Greetje Bijl sprak met haar voor genderview.

Wat betekent feminisme voor jou?

Als witte vrouw uit de middenklasse focuste mijn begrip van feminisme zich aanvankelijk meer op de (liberale) definitie van gelijke rechten voor vrouwen. Tijdens mijn opleiding geschiedenis had ik twee grote eyeopeners: genderstudies en discoursanalyse. Vooral Gita Deneckere die zowel gender- als discouranalyse doceerde, was voor mij een grote inspiratiebron. Ze leerde me onder meer het werk van Joan Scott kennen.
Mijn blik werd opnieuw verruimd na mijn overstap van de vakgroep geschiedenis naar de vakgroep Conflict- en Ontwikkelingsstudies. Dankzij collega’s als Sigrid Vertommen raakte ik meer vertrouwd met postkoloniale auteurs zoals Lila Abu-Lughod en het marxistisch-feministische werk van Silvia Federici over sociale reproductie. Dat zijn perspectieven die nu centraal staan in het intersectionele feminisme van de wereldwijde beweging van de Vrouwenstakingen die plaats vinden op 8 maart. Intussen kan feminisme zich voor mij nooit beperken tot vrouwenrechten – het witte, westerse, gender only feminisme zoals Francisca de Haan het noemt –, maar is het een fundamentele maatschappijkritiek die inherent ook antiracistisch moet zijn, en zowel heteronormativiteit in vraag stelt als de manier waarop het kapitalistische systeem roofbouw pleegt op mens en natuur.

Heel inspirerend vind ik Ida Dequeecker, zij is een van de oprichtsters van Dolle Mina in Antwerpen, dus een van de eerste feministische activisten van de tweede golf in België. Ze is een zeer uitgesproken linkse feministe, die actie voerde tegen de dominantie van de katholieke kerk op het vlak van reproductieve rechten voor vrouwen. Als feministe maakt zij altijd die structurele analyse van waar de machtsongelijkheid ligt en waar onrechtvaardigheid schuilt. Nu zet zij zich vanuit die feministische principes in voor Baas Over Eigen Hoofd (BOEH): elke vrouw moet zelf kunnen beslissen of zij gesluierd of niet door het leven wil gaan. Op dit moment ziet zij deze strijd als een van haar prioriteiten, omdat de moslimgemeenschap in België zo gemarginaliseerd wordt vanuit het groeiende islamofobe racisme. Daar ligt ook een strijd voor witte feministen, niet in naam van moslimfeministen, maar samen met hen.


Waar ligt de focus van jouw nieuwe vakgroep Conflict- en Ontwikkelingsstudies?

De focus ligt bijna exclusief op de niet-westerse wereld, hoewel steeds meer onderzoekers juist die post- en dekoloniale analyses ook gaan toepassen op Europa en op de Belgische samenleving. Er is een nieuwe generatie van vooral antiracistische activisten opgestaan, een dekoloniale beweging waar ook onze studenten het voortouw in nemen. Algemeen gezien, merken we aan de Belgische universiteiten de groeiende kritiek door studenten op onze eurocentrische lesinhouden en op de universiteit als een wit instituut, zoals de open brief ‘Dekoloniseer UGent’ aantoont, een initiatief van diaspora studentenorganisaties Umoja, Engage en Flux. De Westerse academische wereld draagt zelf een koloniale erfenis in zich. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop wetenschap en menswetenschappen vorm kregen in tandem met koloniale projecten. Vanwaar komt anders het onderscheid tussen de disciplines sociologie voor de westerse samenlevingen en antropologie voor de niet-westerse? Binnen het Centre for Global Studies stellen we ons al langer de vraag wat die dekoloniale kritiek betekent voor wat we doceren en hoe we aan onderzoek doen: hoe vermijden we dat we die koloniale relaties reproduceren?


Hoe krijgt dit vorm in jouw eigen vakken?

Ik doceer geschiedenis van feminisme in de interuniversitaire Master Gender en Diversiteit en impliciet nam ik aanvankelijk dat witte feminisme als norm. Ik begon vanuit die westerse geschiedenis, omdat daar de term feminisme voor het eerst was geïntroduceerd. Pas later kwamen issues als racisme, imperialisme en kolonialisme aan bod, naast klasse en socialisme, heteronormativiteit en LGBTQIA+-activisme. Naar aanleiding van kritiek van mijn eigen studenten begon ik dat impliciet westerse witte verhaal over feminisme in vraag te stellen. Waarom wel vertrekken bij de Franse Revolutie, maar met geen woord spreken over de Haïtiaanse Revolutie in diezelfde periode, terwijl dat de meest radicale in de geschiedenis was? Via mijn collega Koen Bogaert leerde ik over deze slavenopstand die uiteindelijk uitmondde in een onafhankelijk Haïti, dat vervolgens besliste dat iedereen die zwart is, burger is. Zwart was niet gebaseerd op huidskleur, maar een politieke categorie, waartoe iedereen behoorde die zich verzette tegen het kolonialisme, zoals bijvoorbeeld de Duitsers en Polen die daar onder het koloniale regime gedwongen arbeid deden. Het was in die tijd de meest radicale invulling van wat democratie en politieke gelijkheid is. Maar ook in de Haïtiaanse Revolutie stonden, net als in de Franse Revolutie, vrouwenrechten niet centraal.


Waar haal jij jouw inspiratie vandaan?

Recent ben ik sterk onder de indruk geraakt van Franse dekoloniale feministen zoals Houria Bouteldja en FranНoise Vergès. In The Wombs of Women laat Vergès zien hoe het activisme van de tweede golf in Frankrijk sterk draaide rond reproductieve rechten en het recht op abortus. Maar in dezelfde periode waarin honderden vooraanstaande Franse vrouwen een brief ondertekenden waarin ze zeiden: “Ik heb ooit een [in die tijd illegale, red.] abortus laten doen”, was er een schandaal losgebroken in de Franse kolonie Réunion waar een politiek werd gevoerd van onvrijwillige sterilisatie van vrouwen en soms ook gedwongen abortus. De Franse vrouwenbeweging was volstrekt blind voor die omgekeerde realiteit van vrouwen in de Franse overzeese gebieden en legde niet de link dat opkomen voor reproductieve rechten ook het recht inhield om beschermd te zijn tegen gedwongen abortus en sterilisaties.

Net als vele anderen draagt Vergès bij aan de literatuur over racial capitalism, die blootlegt hoe de geschiedenis van kolonialisme en slavernij doorwerkt in het heden. Hoe in het koloniale project – vooral Afrikaanse – vrouwen nodig waren voor het produceren van de lichamen die tot slaaf gemaakt moesten worden, en hoe deze vrouwen zo de bron vormden van de groei van het wereldwijde kapitalistische systeem en de welvaart in het Westen. Nadat de voormalige koloniën hun onafhankelijkheidsstrijd gewonnen hadden, keerden de voormalige koloniserende naties het verhaal om: de onderontwikkeling van de zogenaamde ‘Derde Wereld’ lag niet aan eeuwenlange koloniale uitbuiting, maar aan de overbevolking in het ‘Globale Zuiden’. Nu waren die ‘geracialiseerde’ (1) lichamen niet meer gewenst en kwam de focus te liggen op geboortebeperking en inperking van de bevolkingsgroei in die zogenaamde ontwikkelingslanden. Dit soort analyses biedt nieuwe perspectieven door geschiedenissen met elkaar te verbinden die voordien van elkaar gescheiden werden gehouden. Het laat zien dat racisme echt een structureel probleem is, met historische wortels die tot vandaag doorwerken in de mondiale verhoudingen tussen Noord en Zuid.


In de geschiedschrijving van de vrouwenbeweging in Nederland bestaat een heel wit beeld. Wat is het beeld van het feminisme in België?


De beeldvorming in België is ook heel wit. Het gaat vooral over het zichtbare feministische activisme van de jaren zeventig dat nauw aansloot bij Nieuw Links. Daarom staat voor veel mensen feminisme vrijwel gelijk aan wit feminisme, waarin vaak een onbewuste paternalistische houding ten aanzien van niet-witte vrouwen schuilt.
Fatima-Zohra Ait El Maäti van het kunstenaarscollectief Imazi.Reine heeft een documentaire gemaakt, Mijn grootmoeder is geen feminist, een intiem portret van een Noord-Afrikaanse oma die in de jaren zestig naar België emigreerde. Met de dubbelzinnigheid van die titel wil de documentairemaakster laten zien dat deze vrouw streed voor gelijkheid en voor vrouwen, maar niet in de klassieke definitie van een – witte – feministische activist die een organisatie heeft die protesteert, de straat opgaat, lobbyt, petities organiseert, zoals we dat kennen van het witte middenklasse-feminisme.
Er is dus een spanningsveld waarbij feminisme zozeer geïdentificeerd is geraakt met die witte dominante versie dat sommigen mensen zich daar liever niet mee identificeren. Ik hoop dat de intersectionele definitie van feminisme, als een systeemkritiek waarbij je inherent altijd ook racisme, heteronormativiteit en sociaal economische ongelijkheid aan de kaak stelt, nog meer aan kracht kan winnen.


In de jaren zeventig ontstond het beeld van de golf als metafoor voor de geschiedschrijving over de vrouwenbeweging. Tegenwoordig komt daar steeds meer kritiek op. (2) Wat vind jij van het gebruik van de golvenmetafoor?

De golvenmetafoor gaat over het witte mainstream-feminisme, want het multiraciale feminisme, zoals het activisme van Afro-Amerikaanse vrouwen in de VS, heeft andere ijkpunten in haar mobilisatiekracht. Daarom stel ik in mijn lessen die golven in vraag. Ik verwijs naar Karen Offen, die een vulkanische metafoor voorstelt. Soms zijn er erupties of echte vulkaanuitbarstingen met een grote mobilisatie, soms periodes van tragere lavastromen. Als de politieke context er zich niet toe leent, is dat geen moment van massamobilisatie, maar van gestaag hard werk, ondergronds of achter de schermen. De vrouwenbeweging stopte niet te bestaan nadat er na de Eerste Wereldoorlog in een aantal prominente westerse landen vrouwenstemrecht wordt toegekend. In het interbellum en de periode voorafgaand aan die tweede golf gebeurt er van alles. Ook nuanceer ik het beeld dat in die eerste golf alles draaide om stemrecht en in die tweede golf alles rond abortus. De woorden van Wilhelmina Drucker over de strijd van vrouwen zijn bijna profetisch. Zij zei dat vrouwenstemrecht uiteindelijk gemakkelijker te verkrijgen zou zijn dan de economische onafhankelijkheid van vrouwen. Vandaag de dag merken we hoe diep de problematiek van sociale reproductie en zorgarbeid nog steeds is. De welvaartsstaat heeft die zorg voor een deel opgevangen, maar die wordt hoe langer hoe meer weer afgebouwd. Onbetaalde zorg gebeurt nog altijd vaak door vrouwen, of wordt onderbetaald en vaak overgelaten aan ‘geracialiseerde’ vrouwen die in zeer precaire situaties moeten werken. De emancipatie van (witte) middenklassevrouwen gaat dan ten koste van andere vrouwen.


Zijn er al voorbeelden van een inclusievere geschiedenis van de vrouwenbeweging?

De geschiedenis van het activisme van bijvoorbeeld afrofeministen en ook van moslimfeministen moet voor België nog grotendeels geschreven worden. Daar botsen we op een aantal structurele problemen en verschillen. Wat wordt gedefinieerd als feministisch activisme en wat was zichtbaar in de media?
De netwerken en het activisme van immigrantenvrouwen waren vanaf de jaren zestig tot de jaren tachtig meer gericht op het helpen van elkaar en sociale mobiliteit. Het is een andere vorm van activisme. En dat valt buiten onze ‘klassieke’ definitie van feminisme, waardoor het onzichtbaar is gebleven. Daarnaast is het een uitdaging voor onze gebruikelijke praktijken van archivering, want kleinschalige, zelfhulporganisaties of informele netwerken van vrouwen die elkaar steunen laten weinig papieren bronnen na. Vanaf de jaren negentig kwam er een tweede generatie van diaspora organisaties die veel meer politiek werk gingen doen. De kinderen van die eerste generaties zijn nu onze studenten en de activisten die zich verzetten tegen structureel racisme en een zogenaamd integratiebeleid dat neerkomt op een assimileringspolitiek.
Deze huidige generatie activisten is vooral digitaal actief, wat dan weer een nieuwe uitdaging vormt op het vlak van archivering. Daarom moeten archiefinstellingen aansluiting vinden bij deze nieuwe organisaties en media. Daar gingen verschillende projecten van Black History Month over.(3)


Wat is volgens jou het belang van geschiedschrijving voor sociale bewegingen?


Het hebben van een geschiedenis is altijd belangrijk voor het vormen van een collectieve identiteit en het mogelijk maken van een collectieve actie. Het idee dat je niet van nul moet beginnen, maar dat je kan voortbouwen op de inspiratie van anderen, zowel qua activisme als qua intellectuele bijdrage.
Het belang van geschiedenis voor de antiracismebeweging is cruciaal, met name door het in vraag stellen van dat eenzijdige witte verhaal dat de inconvenient truths van de geschiedenis buiten beschouwing laat. Koloniale geschiedenis werd tot voor kort apart behandeld zonder de link te leggen met de prijs die de rest van de wereld heeft betaald voor de economische ontwikkeling en welvaart van Europa.
Die afwezige geschiedenis is cruciaal voor het activisme van vandaag. Alsof afropeans hun aanwezigheid hier zouden moeten legitimeren exclusief vanuit het nu, terwijl je aan de hand van die voorgeschiedenis kan zeggen: “We are here, because you were there.” Door de connectie te leggen met het koloniale verleden, kun je het hebben over het koloniale heden. Hoe die koloniale geschiedenis niet is afgesloten, maar hoe het racistische systeem nieuwe vormen heeft aangenomen na de formele dekolonisering.


Berteke Waaldijk (4) stelt in haar artikel de vraag wat te doen met ‘foute’ vrouwen in de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Hoe sta jij daar tegenover?

Daar heb ik het gevoel dat ik tekort ben geschoten in mijn proefschrift. Het werk van Antoinette Burton was al zeer toonaangevend in de mainstream feministische historiografie, toen ik begon met mijn onderzoek. Ik was vertrouwd met haar analyses over imperial feminism. In mijn achterhoofd had ik ook een gelijkaardige vraag ten aanzien van het Belgisch feminisme. Maar in de bronnen kwam ik maar weinig op het spoor. Achteraf gezien waren er wel sporen, maar kon ik die niet identificeren. De oriëntalistische en racistische denkbeelden over de niet-westerse wereld kwamen wel degelijk aan bod in de feministische tijdschriften. Maar ik was nog met een nauwe blik op zoek naar de visie van Belgische feministen over de Belgische kolonie. En toen viel mij vooral de stilte op; de totale afwezigheid van enig discours over Congo als kroondomein van Leopold II en als Belgische kolonie. Ik wist niet hoe ik die moest duiden en uiteindelijk heb ik daar niets over gezegd, en zo heb ik die stilte gereproduceerd.

Nu zou ik de bronnen anders lezen met de bril die ik mij aan het eigen maken ben. De oriëntalistische manier waarop over vrouwen in het Midden-Oosten en India werd geschreven in feministische tijdschriften. Of de problematische vrouw/slaaf-analogieën waar Sophie van den Elzen een proefschrift over heeft geschreven. (5) Als witte westerse feministen de vrouw/slaaf-metafoor hanteren, vergeten ze dat deel van het verhaal dat het Westen ook baat had bij die slavernij die ook hen als Europese middenklassevrouw bevoordeelde.
Deze inzichten zijn relatief nieuw voor mij. Wel wist ik dat de grote feministische internationale organisaties zeer eurocentrisch waren en de imperiale politiek onderschreven. Tijdens het internationale feministische congres in Brussel in 1897 liet de organiserende feministische Ligue belge du droit des femmes hun gasten ook in het koloniale gedeelte van de wereldtentoonstelling rondleiden. Daar was een Congolees dorp nagebouwd waarin mensen in een menselijke zoo werden tentoongesteld.

Daarnaast kwam ik in mijn onderzoek ook de figuur van Roza De Guchtenaere tegen die betrokken was bij een aantal feministische projecten. Zij had een zeer duidelijk links georiënteerd profiel, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte zij de bocht naar collaboratie met de Duitse bezetters, dus naar het Vlaams nationalistische activisme. In de jaren dertig kwam zij in het vaarwater van Vlaams nationalistische groeperingen die affiniteit hadden met het nazisme. Op dit moment is zij meer een Vlaams nationalistische heldin dan een feministische heldin. Als historica probeert ik wel te duiden waarom sommige mensen in een bepaalde context bepaalde keuzes maken. Toch kun je dan aangeven dat sommigen daarbij onethische keuzes hebben gemaakt die ver af stonden van de rechtvaardigheid waar ze oorspronkelijk naar streefden.


Wat zijn de belangrijkste conclusies uit jouw dissertatie?

In de historiografie van de eerste golf in België lag sterk de nadruk op het contrast en het conflict tussen de drie grote strekkingen in de feministische beweging: een liberale, een socialistische en een katholieke. Het liberale feminisme, dat zichzelf ‘politiek-neutraal’ noemde, werd als het enige authentieke, autonome feminisme gezien. Daarnaast bestond het idee dat het socialistische feminisme eigenlijk niet echt feministisch kon zijn omdat de socialistische vrouwenbeweging de partijlijn volgde. Die partijlijn gaf geen prioriteit aan gendergelijkheid. Net zoals de meerderheid van de Europese socialisten pleitte de Belgische socialistische partij in de negentiende eeuw voor algemeen stemrecht voor mannen en aparte bescherming voor vrouwenarbeid. Dit verhaal negeert de interne strijd die binnen het socialisme is gevoerd, door feministes als Emilie Claeys voor stemrecht voor vrouwen en mannen, recht op arbeid en gelijk loon voor gelijk werk. Volgens de bestaande historiografie kon ook de katholieke vrouwenbeweging per definitie niet feministisch zijn, omdat het onmogelijk was om het patriarchale instituut van de katholieke kerk en de katholieke leer rond gender in overeenstemming te brengen met het streefdoel van het feminisme.

Om een bredere blik te creëren, ben ik het Belgische feminisme gaan bekijken via de transnationale connecties en netwerken. Wat waren de onderlinge verhoudingen, prioriteiten of conflicten binnen die bewegingen? In bronnenmateriaal uit het buitenland kwam naar voren dat er wel degelijk samenwerking en een gemeenschappelijke identificatie was. Voor de socialistische feministe Emilie Claeys, de liberale feministe Marie Popelin en de katholieke Louise van den Plas was het niet moeilijk om elkaar te erkennen als feministe, deel uitmakend van eenzelfde brede beweging – zonder hun onderlinge verschillen in analyse, prioriteiten en strategie te ontkennen.


Hoe zie jij de relatie tussen religie en feminisme?

Het idee van de incompatibiliteit van religie en feminisme bestaat tot op de dag van vandaag. Maar de grootste vrouwenorganisaties uit de eerste golf in Europa en de VS kwamen voort uit een protestantse inspiratie en filantropie. In België was de katholieke godsdienst, zowel maatschappelijk als politiek, een dominante factor. Juist vrijdenkende, liberale feministen zoals Marie Popelin zagen het strategische belang van katholiek feminisme, en zij stimuleerde dus de oprichting van Le Feminisme Chrétien de Belgique naar Frans voorbeeld. Het katholieke feminisme van Louise Van den Plas moest in een erg conservatief religieus landschap navigeren, maar maakte desalniettemin deel uit van de Belgische feministische beweging.

Dit is een belangrijke conclusie, want vandaag de dag wordt datzelfde argument over de incompatibiliteit van religie en feminisme continu herhaald met betrekking tot de moslimgemeenschappen in Europese landen. Er bestaat geen historische grond om te zeggen dat religie en feminisme incompatibel zijn. Geschiedenis kan zeker een bijdrage leveren in de debatten en activisme van vandaag. De manier waarop het eindeloze debat over de hoofddoek bijvoorbeeld wordt gevoerd is zeer problematisch. Het wordt losgetrokken van de hele koloniale voorgeschiedenis van de westerse fixatie met het ontsluieren van vrouwen, zoals de Britten in Egypte en de Fransen in Algerije, gebaseerd op een ‘reddersnarratief’ om moslimvrouwen te gaan bevrijden. Het is een probleem dat die huidige zogenaamde ‘redders’ van moslimvrouwen die koloniale geschiedenis niet eens kennen. Witte mannelijke politici in het Westen die de moslimvrouw willen bevrijden door de hoofddoek te verbieden, schenden de mensenrechten van deze vrouwen, de vrijheid van godsdienst en het recht op fysieke integriteit.


In jouw dissertatie gaat het ook over de band tussen Belgische en Nederlandse feministes. Welke vorm had deze relatie?

Mieke Aerts en Myriam Everard hebben in hun onderzoek het belang van Wilhelmina Drucker laten zien voor het Belgische feminisme. Zij hield in 1891 een feministische toespraak op het internationale socialistische congres in Brussel. Zij inspireerde de daar aanwezige feministen zoals Marie Popelin en Louis Frank, en via de krantenverslagen ook Emily Claeys in Gent, tot het oprichten van feministische organisaties in België.
Omgekeerd gaf de erkenning die Drucker in België kreeg haar een vorm van legitimiteit in Nederland. Binnen deze transnationale connecties konden zij informatie uitwisselen en bijdragen schrijven voor elkaars tijdschriften. De netwerken, wederzijdse solidariteit en erkenning uit het buitenland versterkten de politieke positie van de feministes die in hun eigen land in een marginale positie zaten. In de tweede golf gebeurde dit ook. Dolle Mina Nederland kwam eerst en Dolle Mina België was daarop geïnspireerd. Daar zat een zekere ironie in, omdat de geschiedenis van Wilhelmina Drucker en de eerste golf op dat moment niet bekend was in België. De Dolle Mina’s in Vlaanderen wisten dus niet dat ze via een omweg ook terugverwezen naar een van hun eigen voormoeders.


Wat betreft jouw eigen activisme. Wat was jouw rol bij de Vrouwenstaking aan de universiteit van Gent?

Het initiatief kwam in 2017 van twee jonge doctoraatsstudentes van de vakgroep Conflict en Ontwikkelingsstudies, Loes Debuysere en Dorien Vanden Boer. Zij waren geïnspireerd door de wereldwijde Vrouwenbeweging. We vonden al snel aansluiting bij collega’s van andere vakgroepen en faculteiten, en zijn intussen uitgegroeid tot een sterk collectief. In aanvang hadden we een brede agenda die de bestaande genderongelijkheid aan de universiteit in vraag stelde en daarnaast focuste op het probleem van de werkdruk. We eis(t)en een meer zorgende universiteit: een academische loopbaan valt moeilijk te combineren met reproductieve arbeid. Daarnaast hadden we aandacht voor het probleem van institutioneel racisme in de academische wereld en de dekolonisering van het curriculum. Hoe hoger je klimt aan de universiteit, hoe witter en hoe mannelijker, en onderaan de ladder staat het geoutsourcete poetspersoneel, vooral mensen van kleur en vrouwen. In recente jaren focussen we daarom op de verbetering van de werkomstandigheden van het poetspersoneel. Hun werk is bijna onzichtbaar aan de universiteit, maar brengt veel van de issues samen, namelijk het belang van zorgarbeid en het bestrijden van structureel racisme.


Hoe zie jij de relatie tussen sociaal en politiek engagement en de wetenschap binnen de universiteit?

Tijdens mijn doctoraat over feminisme besloot ik het niet alleen bij theorie te houden, maar ging ik mij ook engageren voor het feminisme in mijn omgeving. Ik raakte betrokken bij het Vrouwen Overleg Komitee, dat nu Furia heet. Voor mij is er een logisch verband tussen het academisch werk en de analyses die je maakt in activisme.

Mijn introductie tot genderstudies en discoursanalyse maakte voor mij duidelijk hoe macht werkt via onze taal. Taal reflecteert niet gewoon de sociale realiteit, maar creСert die mede. Ons discours geeft die gegenderde en geracialiseerde constructies vorm. In de taal van de wetenschap zit macht. Goede wetenschap zou moeten erkennen dat de terminologie en de definities die wij gebruiken altijd constructies zijn. Wetenschap is niet neutraal.
De universiteit zelf en de manier waarop wetenschap werkt heeft heel lang bijgedragen aan het in stand houden van maatschappelijke ongelijkheden. Onze klassieke manier van wetenschap beoefenen bevat ontzettend veel patriarchale en koloniale elementen. De historische voorbeelden daarover zijn heel gemakkelijk te vinden, zoals in de medische wetenschap en de biologie, die in de negentiende eeuw besloot dat vrouwenhersenen niet in staat waren tot studeren, of de manier waarop kolonialisme en slavernij, apartheid en segregatie werden gelegitimeerd vanuit een wetenschappelijke rassentheorie. Wetenschap is niet objectief en staat niet boven de maatschappij, maar bevindt zich midden in de samenleving en wordt sterk beïnvloed door de sociale realiteit en ideologieën die daar aanwezig zijn.

Wat is geldende of aanvaardbare wetenschappelijke kennis? Correcte wetenschap gaat over procedure, over de manier waarop je jouw denkproces en je analyse weergeeft, zodat de opbouw van je argumentatie stap voor stap bekeken en weerlegd kan worden door peers. Kennis genereer je in samenwerking met andere mensen, die tot betere kennis gaat leiden. Een kritische sociale analyse van macht en ongelijkheid bevat altijd een streven naar sociale rechtvaardigheid. Wetenschappelijk onderzoek is voor mij geen vrijblijvende oefening. Bij het analyseren van macht en ongelijkheden, is het doel altijd om die te verminderen en om bij te dragen aan een meer rechtvaardige situatie.

Noten:
(1) De term racialisering wordt gebruikt om aan te duiden dat “ras” een sociale en politieke constructie is (en geen biologische categorie). Het geeft aan dat sommige lichamen – van kleur – geracialiseerd worden, met alle ongelijke maatschappelijke gevolgen van dien, terwijl andere – witte – lichamen als neutraal of de norm worden gezien.
(2) Zie A. Wiersma, ‘Dr. W.H. Posthumus-van der Goot: voormoeder of intermediair? De metafoor van feministische golven’ in: Historica, 44:3 (2021) 9-15.
(3)    E. Ydiers, ‘Intersectionaliteit als kritische benadering en als praxis. Het uitdagen van witte geschiedenissen over vrouwenbewegingen in Vlaanderen na de jaren zeventig’ in: Historica, 44:3 (2021) 16-23.
(4) B. Waaldijk, ‘Voorbij het feest der herkenning. Foute feministen en nieuwe perspectieven op de geschiedenis van vrouwenbewegingen’ in: Historica, 44:3 (2021) 4-8.
(5) S. van den Elzen, ‘Antislavery in the Transnational Movement for Women’s Rights, 1832-1914: A Study of Memory work’, (dissertatie Utrecht 2021). Zie ook S. van den Elzen, ‘De slavernij der vrouw. J.S. Mill en het feministisch discours in de negentiende eeuw’ in: Historica, 44:3 (2021) 29-35.