Gelijke rechten garanderen geen gelijke kansen

Anneke Ribberink was universitair docent politieke en gendergeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Sinds 2015 is zij daar gastonderzoekster. Zij promoveerde in 1998 op een proefschrift over de beginfase van de Nederlandse Tweede Feministische Golf. Momenteel werkt ze aan een boek over vijf vrouwelijke politieke leiders in West- en Noord-Europa vanaf begin twintigste eeuw tot heden. Voor Genderview ging Greetje Bijl met haar in gesprek.


Hoe ben jij in de geschiedwetenschap terechtgekomen?

Zoals historici wel vaker overkomt, had ik op het gymnasium diverse goede geschiedenisleraren die boeiend konden vertellen. Het waren de traditionele verhalen, met de Klassieke Oudheid, de Russische Revolutie en de Tweede Wereldoorlog als voorbeelden. Na het gymnasium vonden mijn omgeving, en ikzelf ook, het tijd om te gaan werken. Ik kom uit een milieu waarin studeren absoluut niet binnen de horizon lag. Daarom ging ik na mijn eindexamen in 1968 een secretaressecursus volgen bij Philips en ben daar twee jaar werkzaam geweest. Hoewel ik er veel heb geleerd, had ik al gauw in de gaten dat het secretaressebestaan voor mij te beperkt was. Ook was het slecht betaald, zoals de zogenaamde vrouwenberoepen meestal waren in die tijd. Toen kwam de oude liefde voor geschiedenis weer naar boven en besloot ik daar iets mee te doen.

Ik ben in de jaren zeventig opgeleid aan de afdeling Contemporaine geschiedenis in Utrecht. De opleiding stond grotendeels in de narratieve traditie. Betrokkenheid in combinatie met kritische distantie waren leidend. Degelijk bronnenonderzoek en goed schrijven waren een must. Er was ruimte voor een diversiteit aan invalshoeken. Mijn belangstelling ging, en gaat, vooral uit naar politieke geschiedenis.


Waar komt jouw interesse voor gendergeschiedenis vandaan?

Mijn afstudeerscriptie in 1980 handelde over de rol van Hilda Verwey-Jonker (1908-2004) in de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). (1) In vrouwengeschiedeniskringen deed bijna niemand dergelijk onderzoek, want vooral arbeidersvrouwen kregen toen aandacht. Dat was belangrijk, maar ik vond dat minder interessant, want dat had ik wel om mij heen gezien in mijn eigen familie. Mijn belangstelling was vooral gericht op vrouwen die het op een bepaalde manier gemaakt hadden. Ik vond het fascinerend te zien wat zo’n vrouw in haar omstandigheden kon bereiken. Ik heb een tijd lang rondgelopen met het plan een biografie van Hilda Verwey-Jonker te schrijven, maar mijn onderzoek naar de tweede feministische golf en mijn promotieonderzoek naar de actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) kwamen hier tussendoor. (2) Later is het idee van een biografie van Verwey-Jonker overgenomen door Margit van der Steen en was ik betrokken bij de begeleiding van haar proefschrift.

Nadat ik was afgestudeerd, heb ik een tijdje vrijwilligerswerk gedaan bij de redactie van het landelijke blad van de Rooie Vrouwen in de Partij van de Arbeid (PvdA), naast een parttime free-lancefunctie bij een filosofische stichting. Op een gegeven moment zag ik een advertentie in de krant voor medewerkster vrouwengeschiedenis voor een project over de tweede feministische golf in Nederland aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU). Op basis van het landelijke emancipatiebeleid waren er stimuleringspools opgezet bij universiteiten en zo kon bij de VU aan diverse faculteiten een medewerkster vrouwenstudies worden aangesteld. Wantje Fritschy had dit project voorbereid, samen met een actieve club studenten vrouwengeschiedenis bestaande uit onder anderen Annemarie de Wildt, Maria Henneman, Heather Cameron, Anna Vermeiden, Marja Borkus, Margot Diederen, Brigitte Lardinois en Pauline Hagemeijer. Het was de bedoeling dat ik een bijvak vrouwengeschiedenis zou opzetten, waarin docenten van de diverse secties zouden participeren.

 

De universiteit was in die tijd een mannenbolwerk, is het dat nu nog steeds?

Nee, het is erg veranderd, ook al zijn mannen in de hogere regionen nog dominant. Ik kwam in 1982 bij de VU en toen waren er vier vrouwen op dertig mannen bij de afdeling geschiedenis. Heather Sutherland was hoogleraar Niet-Westerse geschiedenis, Marijke Bruggeman was universitair docent bij Nieuwe Tijd, Wantje Fritschy bij Economische en Sociale Geschiedenis en ik werd parttime universitair docent bij Nieuwste Geschiedenis (tegenwoordig Politieke Geschiedenis).

Ik heb me bij de afdeling geschiedenis aan de VU altijd thuis gevoeld, ondanks het feit dat de universitaire wereld van huis uit vreemd voor mij was. Over het geheel genomen ben ik goed ontvangen en heb ik steun gehad van mijn collega’s en leidinggevenden. Aan de begeleiding van Wantje Fritschy had ik veel te danken.


Geef jij de voorkeur aan vrouwen- of gendergeschiedenis?

Gendergeschiedenis. Het is nog wel teveel herstory. Dit moet er ook zijn, want er is nog steeds sprake van een historiografische achterstand. Maar we zijn nu wel bijna vijftig jaar bezig en gendergeschiedenis is als wetenschappelijke richting geaccepteerd. Sinds 1984 hadden vrouwenhistorici met gender als analytisch concept de pretentie, samen met Joan Scott, om de geschiedenis te herschrijven. Er worden veel goede dingen gedaan – ik denk bijvoorbeeld aan het project van 1001 vrouwen van Els Kloek – maar vrouwen- en gendergeschiedenis integreren niet goed in de mainstream geschiedenis. Het zijn twee verhalen naast elkaar.

Ik spreek nu over mijn vakgebied, de politieke geschiedenis in het westen vanaf de late negentiende eeuw tot heden. Vroeger waren handboeken voornamelijk mannengeschiedenis. Nu zijn er politieke historici als James Kennedy en Piet de Rooy die in hun geschiedenisboeken ruimte geven aan feminisme en gender. Het werk van deze generatie mannelijke historici wordt nauwelijks opgemerkt vanuit gendergeschiedenis en hier moet dus meer aandacht voor komen.

Omgekeerd is er vanuit de reguliere politieke geschiedenis bij een aantal historici te weinig interesse voor geschiedenis van het feminisme en gendergeschiedenis in het algemeen. Ik vind het bijvoorbeeld een omissie dat sommige literatuur over de roerige jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw geen of nauwelijks aandacht besteedt aan een toch heel belangrijke beweging als het feminisme.


In 1998 promoveerde je op onderzoek naar de Aktiegroep Man/Vrouw Maatschappij. Hoe ben je tot dit onderwerp gekomen?

Op voorspraak van Joyce Outshoorn ben ik in de redactie gekomen van een serie populairwetenschappelijke boekjes over verschillende politieke stromingen in Nederland, uitgegeven door de Stichting Burgerschapskunde. Zelf had ik in die reeks een boekje geschreven over de geschiedenis van het feminisme vanaf de late achttiende eeuw. (3) Om die reden vroeg een aantal MVM-ers mij om in het kader van de opheffing van de organisatie in 1988 een geschiedenis van MVM te schrijven. Aantrekkelijk en uniek was hun goed bijgehouden archief, want een kenmerk van veel nieuwe sociale bewegingen is dat ze geen archieven hebben. Mijn lopende onderzoek naar het feminisme van de tweede golf liep zo wel vertraging op, maar ik kon die verleiding niet weerstaan en ik werd gestimuleerd door mijn promotor, Jürgen Hess. Hij is van Duitse afkomst en binnen zijn traditie wordt veel waarde gehecht aan archiefonderzoek, nog meer dan in Nederland.

Mijn focus kwam te liggen op de beginjaren van MVM in de periode 1968-1973 met als aanjagers Joke Smit en Hedy d’Ancona. Vergeet ook belangrijke mannen uit die periode niet, onder wie Henk Misset, Constant Kool, Wijnand Klaver, Peter Zeven en Huib Drion. Ik kwam erachter dat veel van de ideeën die golden als die van Dolle Mina, de Rooie Vrouwen en Femsoc, al bij MVM leefden.

 

Met welk onderzoek ben je nu bezig?

Mijn nieuwe boek behandelt vijf vrouwelijke politieke leiders in West- en Noord-Europa vanaf begin twintigste eeuw tot heden: Alva Myrdal (Zweden), Marga Klompé (Nederland), Margaret Thatcher (Verenigd Koninkrijk), Gro Harlem Brundtland (Noorwegen) en Angela Merkel (Duitsland). Alva Myrdal is misschien nog het minst bekend, maar ze is in Zweden een celebrity. In de late jaren zestig was ze de eerste minister van ontwapening. Ze heeft internationaal veel betekend op dit gebied, maar ook voor het feminisme. Ik was vanuit de Nederlandse politieke geschiedenis altijd al geïnteresseerd in Klompé. Al snel breidde het idee zich uit naar een geschiedenis van de hele twintigste eeuw aan de hand van een vergelijking door de tijd heen van deze vijf vrouwelijke politieke leiders. Wat waren de verschillen en wat waren de overeenkomsten: welke politieke overtuigingen hadden ze, komen ze uit een ander milieu, waren ze getrouwd of ongehuwd, hoe was de politieke cultuur in hun land?

Er zijn grote verschillen, maar ook veel overeenkomsten tussen West- en Noord-Europa. De belangrijkste overeenkomst is dat, voor ze zich bewezen hadden, ze allemaal ondergewaardeerd werden als politicus omwille van hun vrouwzijn. De onderschatting van vrouwelijke wetenschappers, waarover Mineke Bosch en Maria Grever hun proefschriften hebben geschreven, is een uiting van hetzelfde verschijnsel. Iemand als Brundtland had daar nog het minst mee te maken, omdat Noorwegen vanaf de jaren zeventig al betrekkelijk feministisch was en omdat zij uit een vooraanstaande sociaaldemocratische politieke familie kwam.

Ik schrijf deze collectieve biografie met als uitgangspunt het competentievraagstuk, onderbouwd met de historiografie en theorievorming over politiek leiderschap (m/v) en over biografieën.(4) Competentie heeft verschillende aspecten: inhoudelijk, maar het heeft ook te maken met representatie. Vrouwelijke politici werden en worden meer op hun presentatie en uiterlijk beoordeeld dan hun mannelijke evenknieën.

Daarnaast gebruik ik theorieën over hoe vrouwen in hun tijd omgingen met de privésfeer, zoals bijvoorbeeld in een artikel van Liesbeth van Zoonen beschreven is. (5) Politica’s met een gezin, zoals Myrdal, Thatcher en Brundtland, hadden er belang bij om dit naar buiten toe te presenteren: kijk eens hoe goed wij het voor elkaar hebben. Dat was in de praktijk vaak niet zo. Ongehuwde en kinderloze vrouwen, respectievelijk Klompé en Merkel, verborgen hun privéleven zoveel mogelijk. Voor alle vrouwelijke politici blijft het een worsteling. De privésfeer van vrouwelijke politici is in de huidige tijd voor feministen een gevoelig punt, omdat de media er nogal eens seksistisch mee omgaan. Maar als historica is het belangrijk ook dit terrein te onderzoeken; anders loop je het gevaar historisch de mist in te gaan.


Hoe gaan deze vrouwen om met macht?

De vijf vrouwen die ik heb onderzocht, waren allemaal handig in het machtsspel. Als vrouw waren ze extra kwetsbaar in de masculiene politieke cultuur, maar ze leerden hoe ze moesten manoeuvreren om hogerop te komen. Klompé wordt soms als een halve heilige afgeschilderd, maar onderschat haar niet, want ze was heel goed in de politieke trucs in de Tweede Kamer. Ze had ook haar beschermer, KVP-fractieleider Carl Romme, die veel heeft bijgedragen aan haar carrière. Klompé wist dat zij invloed had op Romme, maar ze gedroeg zich soms overdreven nederig naar hem toe. Ze wist precies op welke punten zij hem kon tegenspreken, in cruciale zaken ging ze echter met hem mee. Haar briefwisseling met Romme en haar opstelling in belangrijke politieke kwesties laten dit goed zien. (6)

Ook vrouwen als Thatcher en Merkel hebben zich zo naar boven gewerkt. Een tijdlang was Merkel ‘Kohls Mädchen’, maar ze verafschuwde die positie en die bijnaam. Toen ze Kohl dan ook niet meer nodig had, heeft ze hem publiekelijk laten vallen na een financieel schandaal in de CDU. Vanaf de jaren negentig, toen ze minister en later partijsecretaris en partijvoorzitter werd, begon zij mensen (voornamelijk mannen) in haar omgeving te ontslaan om duidelijk te maken dat zij niet met zich liet sollen. (7)

 

Wat vond jij van het recente themanummer van Historica, ‘Nieuwe perspectieven op de geschiedenis van vrouwenbewegingen, 1840-2020’?

Het is een interessante uitgave, met meerdere positieve uitschieters zoals de artikelen van Berteke Waaldijk en Sophie van den Elzen. Ook is het waardevol dat er meer onderzoek komt naar de gendergeschiedenis van de hele twintigste eeuw, inclusief naar die van vrouwen van kleur.

In een aantal artikelen wordt echter het onjuiste beeld gecreëerd dat historica’s behorend tot de generatie van feministes uit de jaren zeventig en tachtig voorbijgaan aan belangrijk werk dat tussen de twee golven door vrouwen is verricht. Het was wel zo dat in de jaren zeventig op van alles werd neergekeken en zeker op die vroegere tijd en die oudere generatie. Maar op het moment dat feministen aan de universiteit kwamen en een goede historische opleiding volgden, gingen ze anders en genuanceerder kijken en de bronnen kritisch bestuderen.

In de jaren tachtig waren historica’s al bezig met onderzoek naar verschillende periodes. In een artikel voor het Groningse geschiedenistijdschrift Groniek van 1989, wees ik op de inmiddels overbekende verworvenheden van de afschaffing van het verbod op betaald werken van gehuwde ambtenaressen in 1955 en van de handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen in 1956. (8) Ik heb het onder meer over de strijd tegen het verbod op betaalde arbeid van gehuwde vrouwen in de jaren dertig en over de vrouwenorganisaties in dat decennium en in de jaren vijftig. Dit alles geplaatst in de context van die tijd en de opbouw van de welvaartsstaat. Het is geschreven in het kader van het verstarde, toen breder levende, historische beeld van de jaren vijftig, dat nodig doorbroken moest worden, zeker voor de tweede helft. Het een en ander kwam terug in mijn proefschrift van 1998. (9)

Andere voorbeelden zijn er ook: het eindexamen vrouwengeschiedenis van 1990 en 1991 in het voortgezet onderwijs, was specifiek gericht op de periode tussen 1929 en 1969. Diverse bundels uit die tijd tonen een rijkdom aan artikelen op het terrein van vrouwengeschiedenis, geschreven door historica’s van de generatie jaren zeventig en tachtig. (10) De Vereniging voor de Geschiedenis voor de Twintigste Eeuw (VGTE), die helaas niet meer bestaat, organiseerde zowel in 1989 als in 1996 een congres over de jaren vijftig in Nederland, met aandacht voor vrouwengeschiedenis. (11)

In 1978 verscheen het artikel van Annet Schoot Uiterkamp in het Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging, waarin ze de hele geschiedenis van het verzet van de vrouwenorganisaties in de jaren dertig tegen de inperking van vrouwenarbeid uit de doeken doet. Voor historici uit de jaren tachtig was dit een belangrijk artikel. Het is een omissie dat de hier genoemde literatuur in sommige artikelen in het themanummer niet is meegenomen.

 

Wat vind je van de kritiek op de golvenmetafoor?

De term ‘golven’ is door feministes uit de tweede golf gemunt en zou historisch onjuist zijn. Inhoudelijk vind ik de term golven echter terecht. Het feminisme van de jaren zestig tot tachtig was een van de vele nieuwe sociale bewegingen die allemaal connecties met elkaar hadden. Het was een heel scala van emancipatiebewegingen, zoals het vernieuwde socialisme en anarchisme, de seksuele revolutie, de homobeweging, de ‘gekkenbeweging’, de antimilitaristen en anti-Vietnambeweging, de studentenbeweging, de milieubeweging en in Amerika de burgerrechtenbeweging. Het was internationaal een opstand tegen het gezag op allerlei terreinen. In Nederland uitte deze zich specifiek in ontzuiling en deconfessionalisering.

Het gaat erom dat je vanuit de historie onderscheid maakt tussen de internationale massabeweging die het feminisme in de jaren zeventig was en de periodes daarvoor en daarna waarin het geen massabeweging was. Tijdens de eerste feministische golf was er ook sprake van een internationale massabeweging en waren er meerdere emancipatiebewegingen actief zoals de antislavernijbeweging en de beweging tegen prostitutie. Ook kwamen er allerlei nieuwe politieke stromingen op, zoals het socialisme en anarchisme, het sociaal-liberalisme en politieke uitingen van protestantisme en katholicisme.

Maar natuurlijk gebeurde er in de periode daartussen niet niets. Ik begrijp het strategische argument, dat als je over golven spreekt, het voor mensen die niets van deze geschiedenis weten, lijkt dat er in een dal niks gebeurde, maar dat geldt niet voor historici. Cruciaal bij het handhaven van de term tweede golf is het onderscheid tussen ‘gelijke rechten’ (periode tussen twee golven) en ‘gelijke kansen’ (tweede golf).

 

Hoe zie jij het verschil tussen gelijke rechten en gelijke kansen?

De vrouwen van de generatie Corry Tendeloo, Marie Anne Tellegen, Christine Wttewaal van Stoetwegen, Anna de Waal, Hilda Verwey-Jonker, Jeanne Fortanier-De Wit en Marga Klompé hebben veel bereikt op het gebied van mogelijkheden door juridische belemmeringen voor vrouwen weg te halen. Zij hadden ook het netwerk hiervoor en hebben zo de weg gebaand voor de feministen uit de tweede golf. Ze openden de toegang tot politieke organen met hun activiteiten en organisaties. Ze waren dus heel belangrijk. Maar voor grote groepen meisjes bleef het toekomstperspectief hetzelfde, ook al had je theoretisch wel gelijke rechten. En dan gaat het om gelijke kansen. Juist de waarde van de tweede feministische golf is geweest dat ze op die verworven rechten voortgeborduurd hebben.

In het onderscheid tussen gelijke rechten en gelijke kansen zit ook het verschil tussen de oude vrouwenbeweging en de nieuwe vrouwenbeweging. Als ik spreek over traditionele vrouwenorganisaties, bedoel ik dit niet denigrerend, maar wijs ik op het historische onderscheid tussen traditioneel en nieuw. Vrouwenbelangen, de meest politiek-progressieve onder de vroegere organisaties, had in de late jaren zestig en het decennium erna een vergrijsd ledenbestand van voornamelijk vrouwen tussen de veertig en zestig jaar. De groep onder de veertig was in de minderheid. (12) En dit beeld kan worden uitgebreid naar andere organisaties. Het waren voornamelijk vooraanstaande elitevrouwen, wit, hoogopgeleid, veelal ongehuwd en van hoge leeftijd. Het mantelpakkenfeminisme (13) vind ik een goede term om hen aan te duiden. De nieuwe feministes in de jaren zeventig waren jonge, deels getrouwde, witte vrouwen.

Die mantelpakkenfeministes hebben de bestaande mentaliteit slechts ten dele veranderd. Het ideaalbeeld van de meerderheid van de meisjes in de jaren zestig was nog het huwelijk en moederschap. Als je een baan had, zegde je die vaak op als je ging trouwen en zeker als er kinderen kwamen. Een opleiding werd daarom minder belangrijk geacht. Bij de vroegere organisaties was, zoals Ulla Jansz het verwoordt, “weinig enthousiasme om verder te tornen aan de arbeidsverdeling tussen kostwinner en huisvrouw binnen het gezin” of aan de dubbele seksuele moraal. (14) Ze werden pas actief op deze terreinen toen de tweede feministische golf aan de gang was; ze waren voornamelijk volgend, geen voortrekker.

 

Wat waren de belangrijkste punten van de tweede feministische golf?

Een belangrijk onderwerp was de strijd voor legale abortus om de misstanden in achterkamertjes met breinaalden en zeepsop tegen te gaan. Alleen elitevrouwen konden via een relatie een abortus regelen in Nederland of het buitenland. Het recht op abortus was buitengewoon belangrijk. Als katholiek meisje wist ik niks af van voorbehoedsmiddelen en heb ik ook die angst gevoeld om zwanger te worden.

Eind jaren zestig was er nog steeds een laag percentage vrouwen in de betaalde arbeid, zeker waar het de gehuwde vrouwen betrof. Vanaf de tweede feministische golf steeg dit percentage snel en ook al was het laag betaalde deeltijdarbeid, de verandering in het leven van vrouwen was groot. Eind jaren zestig was acht tot tien procent van de Tweede Kamerleden vrouw. Vanaf de jaren zeventig begon dat aantal snel te stijgen, in de jaren tachtig was het al twintig procent en in 2017 was het percentage 38 procent.

In het onderwijs bleven meisjes op alle niveaus achter bij jongens en pas in de jaren zeventig begonnen ze dat in te halen. Dankzij de tweede feministische golf begon de strijd tegen seksueel geweld. De wens van mannen op seksueel gebied ging voordien voor; pas in 1991 werd verkrachting binnen het huwelijk strafbaar gesteld. Desondanks was er recent een #Metoo-beweging nodig om aan de kaak te stellen wat vrouwen zich nog steeds moeten laten welgevallen op de werkvloer.

Ook in de jaren zestig was het vrouwbeeld erg op het uiterlijk gericht, maar de feministen van de jaren zeventig hebben dat geattaqueerd. Daar werden ze toen en ook nu om uitgelachen – die lelijke tuinbroekvrouwen – maar het was belangrijk dat het gebeurde. Die focus op uiterlijk is weer teruggekomen en nog erger ook, zie bijvoorbeeld die gigantische explosie van anorexia-meisjes en de uitwassen in de plastische chirurgie. Daar moet een beweging zich tegen verzetten.

 

Een kritiek op de golvenmetafoor is ook dat het alleen over de geschiedenis van wit feminisme gaat. Hoe kijk jij hiernaar?

Het klopt dat het een geschiedenis van het witte westerse feminisme betreft. Als je de geschiedenis van vrouwen van kleur erbij betrekt, wordt het beeld anders. Meer onderzoek zal dit uitwijzen. Maar de vraag is of de helderheid en de historische werkelijkheid ermee gediend zijn als we afzonderlijke bewegingen gaan samen voegen. Gekleurde vrouwen hebben een andere ontwikkeling in hun emancipatie, een andere geschiedenis en die moet zeker meer naar voren komen.

De Nederlandse maatschappij was in de jaren zestig behoorlijk racistisch. Misschien was er sprake van bedekt racisme in de hogere lagen van de bevolking, maar onder de ‘gewone mensen’ was het nogal openlijk. De strijd van gekleurde vrouwen was in de jaren zeventig nauwelijks een item binnen het witte feminisme. In MVM zaten geen gekleurde mensen en in Dolle Mina ook bijna niet, meen ik. In Nederland wist men wel dat er in Amerika een burgerrechtenbeweging aan de gang was waar zwarte mannen en vrouwen in actief waren. Deze had zeker invloed op het feminisme daar. Ook in de door mij geraadpleegde literatuur over feministische bewegingen in omringende West-Europese landen ben ik aandacht voor zmv-vrouwen niet tegengekomen. De feministische uitgeverij Sara koos er bij wijze van uitzondering bewust voor om gekleurde vrouwen zichtbaar te maken. Maar in de witte vrouwenbeweging waren zmv-vrouwen nauwelijks zichtbaar. Dit veranderde pas in de jaren tachtig.

Binnen de vrouwenbeweging speelde wel de strijd tussen homo’s en hetero’s. Eind jaren zestig droeg de beweging vooral een heterostempel, conform de bredere trend in de samenleving. Onder invloed van de homo-emancipatie, maar ook van het radicaal-feminisme van begin jaren zeventig kwamen lesbische feministen meer naar voren. Er is veel bereikt en in het algemeen is het geaccepteerd in de westerse samenleving dat er homo’s en lesbiennes zijn. Momenteel is er aandacht voor een diversiteit in identiteiten. ‘Intersectionaliteit’ als ingang is hiervoor heel geschikt.

 

Noten:

1      A. Ribberink, ‘Radicalisering of integratie van de SDAP in de jaren ’30: de levensgeschiedenis van Hilda Verwey-Jonker’ in: J. Bank e.a. (red.), Het tweede jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1980) 112-148.

2      A. Ribberink, ‘Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters’. Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM), 1968-1973 (Hilversum 1998). Promotoren waren Jürgen Hess en Christien Brinkgreve, copromotor was Wantje Fritschy; https://research.vu.nl/en/persons/anneke-ribberink .

3      A. Ribberink, Feminisme (Leiden 1987).

4      A. Ribberink, ‘Monument voor een grote, maar controversiële politica’, recensieartikel over de driedelige geautoriseerde biografie van Margaret Thatcher, door historicus en journalist Charles Moore, Tijdschrift voor geschiedenis 2021, jrg. 133, 4, 717-726.

5      L. van Zoonen, ‘The personal, the political and the popular. A woman’s guide to celebrity politics’, European Journal of Cultural Studies 2006, 287-301.

6      A. Ribberink, “’Marga van Straatsburg”. Marga Klompé (1912-1986) in de Europese Beweging’, Groniek. Historisch Tijdschrift 227/228, najaar 2021, 394-405; A. Adema, ‘Biografie van een vriendschap. Marga Klompé en Carl Romme’, doctoraalscriptie Vrije Universiteit Amsterdam 2006, met name 72, 85-88; G. Mostert, Marga Klompé (Amsterdam 2011). Zie verder: A. Linders, Frappez, frappez toujours! N.S. Tendeloo (1897-1956) en het feminisme in haar tijd (Hilversum 2003); M. Aerts, De politiek van de katholieke vrouwenemancipatie. Van Marga Klompé tot Jacqueline Hillen (Amsterdam1994).

7      A. Ribberink, ‘Vrouwen kunnen leiden. Dat doen ze niet ‘vrouwelijk’’ in: NRC, 6 mei 2020. https://www.nrc.nl/nieuws/2020/05/06

8      A. Ribberink, ‘Afscheid van een truttigheidsimago. Vrouwengeschiedenis en de jaren vijftig’, in: Groniek 106 november 1989, 41-55.

9      Zie hoofdstuk 1 en drie, met name pagina’s 61-63.

10    M. Grever en C. Wijers (red.), Vrouwen in de twintigste eeuw. De positie van de vrouw in Nederland en de Verenigde Staten van Amerika 1929-1969 (Den Haag 1988); S. Leydesdorff e.a., Vrouwengeschiedenis 8 essays (Tilburg 1990); C. Wijers e.a., Tussen aanpassing en verzet. Vrouwen voor het voetlicht 1929-1969. Tipje van de sluier 5 (Culemborg1989); themanummer van Tijdschrift voor vrouwenstudies (1992); H. Vossen, M.Schwegman, P. Wester (red.), Vertrouwde patronen, nieuwe dromen (1993).

11    P. Luykx en P. Slot (red.), Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig (Hilversum 1997). Deze publicatie wordt in Historica wel genoemd.

12    Zie Arina Angerman, Doctoraalscriptie ‘Vereniging voor Vrouwenbelangen in de periode 1949-1967’, doctoraalscriptie Geschiedenis RUG1985, 41; Marja Borkus e.a., Vrouwenstemmen (Zutphen 1994), 174, 175; Ribberink, Leidsvrouwen, 196, 197, 300, 301 (noot 112). Zie ook Ulla Jansz in noot 14 van dit artikel.

13    Een term gemunt door Margit van der Steen.

14    Zie de inleiding van Ulla Jansz, waarin ze ook de verdiensten van de vroegere organisaties noemt, in A. Schreuder (red.), Een Verbond van gestudeerde vrouwen (VVAO) (Hilversum 1993) 11 en 15.