"Zo'n pleziermeisje dat altijd jongens om zich heen moet hebben"
Duizenden Nederlanders hielden tijdens de Tweede Wereldoorlog voor korte of langere tijd een dagboek bij. Onder hen waren veel jonge vrouwen, van wie Anne Frank en Etty Hillesum – die (postuum) wereldfaam verwierven – veruit de bekendste zijn. Het recent verschenen Bakvis in oorlogstijd. Het dagboek van Miep Diesel is van een geheel andere orde, maar past in de trend van groeiende belangstelling voor ‘gewone’ mensen in bijzondere omstandigheden. Het is een egodocument dat jongeren van nu aan het denken kan zetten. Niet alleen over de dagelijkse realiteit van het leven in oorlog, maar ook over actuele thema’s als slutshaming en #metoo.
/ Sietske van der Veen /
Vanwege hun authentieke karakter zijn oorlogsdagboeken een waardevolle bron voor historici. De stemmen van overleden generaties klinken erin door. De lezer kan zich enigszins voorstellen: ja, zo wás het, om in het moment te leven en de afloop niet te kennen. Bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies groeit de collectie oorlogsdagboeken sinds 1945 nog altijd, en ook oorlogsmusea en (regionale) archieven bezitten de op schrift gestelde ervaringen van een diverse groep Nederlanders. Het dagboek van Marie Clasina (Miep) Diesel kreeg dit jaar een plek in het Noord-Hollands Archief, en is in het kader van 75 jaar vrijheid gelijktijdig in boekvorm verschenen.
Dagboek als toevluchtsoord
De Haarlemse Miep Diesel is bij de Duitse inval in 1940 veertien jaar oud. Hoewel ze in de tweede helft van 1941 al begint met wat sporadische aantekeningen, vangt ze op 5 november 1942 officieel met haar dagboek aan. Miep heeft niet de ambitie om een document aan te leggen ‘voor later’, noch koestert zij literaire ambities. Haar dagboek vormt vooral het toevluchtsoord dat ze bij haar familie en vriendinnen niet vindt. Ze schrijft over haar vriendschappen, school en de plekken waar ze veel tijd doorbrengt, zoals het zwembad en de bioscoop, maar bovenal over haar verliefdheden. De tuttig aandoende titel van het boek lijkt aldus passend vanuit historisch oogpunt: ‘bakvis’ was in de jaren veertig een populaire benaming voor (verliefde) tienermeisjes (Miep noemt zichzelf echter nergens zo).
De dagboekfragmenten lezen vlot weg en getuigen daarnaast van een fraaie, summiere redactie van de uitgeverij, zonder dat ze aan authenticiteit inboeten. Wie zelf als puber ooit een dagboek bijhield, herkent het vanzelfsprekende egocentrisme en de drang om tot in detail bij te houden wie waar wanneer was en wat zei. Miep schrijft openhartig over haar omgang met jongens, en ze weet ondanks de realiteit van de oorlog van de kleine dagelijkse dingen vaak een feest te maken. Haar optimistische persoonlijkheid overheerst: ze is geen echte piekeraar. Ze schrijft niet in de periodes december 1943-juni 1944 en augustus 1944-mei 1945. Over de betrekking die ze verkrijgt bij de firma Enschedé, drukker van levensmiddelenbonnen, en over hoe ze de Hongerwinter ervaart, valt daarom helaas niets te lezen.
"Die lamme oorlog"
Haarlem heeft in de oorlog een fanatieke NSB-burgemeester, en het is de eerste stad van Nederland waar het Joden verboden wordt om publieke gelegenheden te bezoeken (1 april 1941). Vanaf het voorjaar van 1942 worden de Haarlemse Joden gedeporteerd naar de vernietigingskampen. Miep schrijft er niet over. De oorlog is op de achtergrond aanwezig, maar de ‘grote’ gebeurtenissen komen in haar dagboek vooral tussen neus en lippen door voor: “Het is nu avond en luchtalarm. […] Ze hebben flink geschoten. Morgen ga ik met Ma en Corrie naar de bioscoop. Waarschijnlijk naar Het lied van de Poesta.” (38) Dat de nieuwsvoorziening beperkt was, komt ook duidelijk naar voren. In 1943 verklaart Miep ongeveer elke maand dat de oorlog nu toch wel “gauw afgelopen” zal zijn.
In toenemende mate komt “die lamme oorlog” wel heel dichtbij: als Mieps neef ternauwernood aan de dood ontsnapt wanneer de fabriek waar hij werkt wordt gebombardeerd, of als de jongen op wie ze verliefd is als gijzelaar wordt afgevoerd naar Kamp Vught. “Hij zal er wel niet veel te eten krijgen. Arme Boelie. Hij zit nog wel voor zijn eindexamen.” (61) Vanaf de invoering van de Arbeitseinsatz in mei 1943 duiken veel van Mieps vrienden en kennissen onder. Dat ze dan een tijdje onvindbaar zijn, wordt een vast gegeven, waar Miep het niettemin soms moeilijk mee heeft: “Dus zal ik Loek misschien deze zondagen ook al weer niet zien. Het lijkt wel of dat niet mag.” (115) Af en toe komt Miep ook in aanraking met Duitsers: “Ik deed net of ze lucht voor me waren en ging ergens anders staan.” (56)
Slutshaming avant la lettre
Hoe anders is dat na de bevrijding met de Canadezen. “Het zijn tenslotte onze bevrijders. […] Daarom moeten ze hier hartelijk ontvangen worden.” (187) Wat dat voor Miep en haar vriendinnen betekent, is een naar huidige maatstaven wrange bevrijdingsroes, waarin de Canadese soldaten in ruil voor eten, sigaretten en “ringetjes van een dubbeltje” veel terugverwachten. Eigenlijk is dit laatste deel van Mieps dagboek het meest interessant, omdat het zo pijnlijk duidelijk maakt hoe tijdloos vrouwenmisbruik is, terwijl haar verhaal tegelijkertijd laat zien wat er sindsdien veranderd is. Miep beschrijft haar ongemak, maar heeft de woorden nog niet om te benoemen dat wat haar overkomt verkeerd is. “Een [van de Canadezen] was een engerd. Hij stond stiekem onder mijn rokken te wroeten.” (178) En: “Onderweg wou Jim me maar steeds zoenen. In het begin weerde ik hem steeds af, maar op het laatst kon niets me meer schelen en dacht ik: ‘In godsnaam dan maar.’” (182)
Van mannen wordt initiatief verwacht, van vrouwen een volgzame reactie. Dat blijkt ook bij Mieps Nederlandse vriendjes: “Ik wist zelf niet precies waarom ik het niet deed, maar ik was bang. Frits zei: ‘Je moet.’ […] Ik was echter allang opgestapt en weggereden. Hij zei toen dat ik een kreng was.” (142-143) Dat de jongens er niet voor terugschrikken Miep op haar ‘tekortkomingen’ te wijzen, doet haar ook pijn. “’t Is wel gek, maar ik word altijd anders beoordeeld dan ik ben. Oppervlakkig ben ik allerminst”, schrijft Miep als ze “zo’n pleziermeisje […] dat altijd jongens om zich heen moest hebben” wordt genoemd. (187) Slutshaming avant la lettre.
De kracht van het dagboek van Miep Diesel is niet zozeer het feit dat het in oorlogstijd geschreven is, al opent haar verhaal de vloer mooi voor wat ‘gewone’ Nederlanders in oorlog eigenlijk deden, en leidt het zodoende weg van het dominante publieke discours van verzet óf collaboratie. Het is echter de getuigenis van haar puberzijn ín die bijzondere omstandigheden, die maakt dat Bakvis in oorlogstijd de moeite van het lezen waard is.
Miep Diesel, Bakvis in oorlogstijd. Het dagboek van Miep Diesel (2020). Amsterdam: Boom Uitgevers, € 20,00.
Sietske van der Veen (1992) is historicus en freelance journalist. Momenteel doet zij als promovendus bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis onderzoek naar de sociale mobiliteit en integratie van Joodse Nederlanders met een hoge(re) sociale status (1880-1940). Sinds februari 2020 is ze redacteur van Historica.