Het is een onthutsend en pijnlijk verschijnsel dat Sophie van den Elzen blootlegt in haar proefschrift: Hoe zwarte vrouwen onzichtbaar worden in de geschiedenis, zelfs in die van abolitionisme en feminisme. De studie waarop Van den Elzen in maart 2021 in Utrecht promoveerde, gaat over transnationale herinneringsprocessen. Cultural memory studies heet dit veld van wetenschap. Hoe heeft de negentiende-eeuwse internationale beweging voor vrouwenrechten de anti-slavernijbeweging gebruikt, letterlijk als usable past, is de hoofdvraag. Dit boek werpt licht op het moeilijke begrip ‘culturele appropriatie’, dat vaak terugkomt in actuele discussies over dekolonisatie en antiracisme.


/ Dineke Stam / 

Welk verband is er tussen de betrokkenheid van vrouwen in anti-slavernijbewegingen en de opkomst van vrouwenrechtenfeminisme - de ontwikkeling van argumenten voor de feitelijke deelname van vrouwen aan politieke processen? Met name in de Verenigde Staten waren vroege feministen binnen de anti-slavernijbeweging geschoold in maatschappijkritiek en activistische tactiek. Een belangrijk moment in de vorming van de ‘oorsprongsmythe van georganiseerde strijd voor vrouwenrechten’ was de Wereldconferentie van Abolitionisten in Londen in 1840 toen de Britse organisatoren weigerden de vrouwen van de Amerikaanse delegatie aan het woord te laten. Dat werd als moment van feministisch ontwaken gecultiveerd. Om mee te doen aan de discussie moesten de eigen rechten worden geagendeerd.

Drie romans uit de jaren dertig, Indiana (1832) van George Sand, Aphra Behn (1849) van Louise Mülbach en Pérégrinations d’une paria (1838) van Flora Tristan thematiseren genderverhoudingen door herinneringen aan anti-slavernij, zoals de boycot van suiker die Engelse vrouwen in de late achttiende eeuw organiseerden. De vergelijking tussen de positie van vrouwen in het huwelijk met slavernij zijn hierin ook prominent. Deze twee hoofdlijnen, de verdiensten van vrouwen in abolitionisme en de vergelijking ‘vrouw en slaaf’ komen terug in de brieven en tijdschriftartikelen van de Britse Anne Knight en de Franse Jeanne Deroin, die zij schreven na de revoluties van 1848. De transnationale herinnering die deze schrijfsters en activisten creëerden, kreeg een collectief karakter in de talloze tijdschriften uit de vrouwenrechtenpers rond 1860. In die tijdschriften ziet Van den Elzen vijf zwaartepunten in verband met abolitionisme: de vrouw-slaaf vergelijking, de vrouw-abolitionist vergelijking, de klassenstrijdvergelijking, het rassenverschil argument en de pleidooien voor afschaffing van de prostitutie onder verwijzing naar de ‘handel in blanke slavinnen’.

Het herinneringswerk culmineerde volgens Van den Elzen in de Amerikaanse geschiedschrijving van de vrouwenbeweging van 1881 History of Women’s Suffrage. Met hulp van digital humanities technieken toont Van den Elzen hoe in zeven Europese teksten over de geschiedenis van de vrouwenbeweging de Amerikaanse ontstaansmythe werd overgenomen met als doel de kiesrechtstrijd voor witte vrouwen te monopoliseren.

Van den Elzens analyse laat goed zien hoe de witte vrouwenbeweging zelfs zwarte vrouwen heeft genegeerd, juist ook in het verwijzen naar de strijd voor de afschaffing van de slavernij. (negeren, denigreren, komt van het latijn voor zwart, niger). De vrouwen verliezen de zwarte kleur in de vertaling van antislavernij naar vrouwenrechten. De poster op de omslag maakt dat meteen duidelijk. Dit is een manier waarop witheid werd gecreëerd ten koste van de erkenning van het werk van zwarte vrouwen. Anti-slavernij feministen identificeerden zich met vrouwen in slavernij wat betreft gender, maar zagen zichzelf als de ketting brekende bevrijders terwijl de geketende slaven voor hen knielden om te pleiten voor hun vrijheid. Het feministisch bewustzijn dat zij benoemden, was ras-specifiek, alleen voorbehouden aan witte vrouwen.

Ik moest bij het lezen steeds denken aan de presentatie van het boek Het F-boek op 5 maart 2015 in een zinderende Amsterdamse zaal. Hedy d’Ancona zei daar nog eens dat nog altijd gold: ‘women are the n*rs of the world’, waarop het in een deel van de zaal kolkte van verontwaardiging. Natuurlijk door het gebruik van het scheldwoord voor Afro-Amerikanen. Maar vooral doordat in die redenering het lijkt alsof zwarte vrouwen van de aardbol zijn verdwenen.

Van den Elzen draagt met haar proefschrift bij aan de theorievorming. Zo introduceert ze het concept multidirectional memory van Michael Rothberg en werpt vooral een licht op de moeizame kant daarvan. Niet alleen solidariteit die Rothberg benadrukt, werkt in de transnationale herinnering, ook vijandigheid en competitie. Ook het ‘slippery path of empathie’ dat Saidya Hartman ontleedt in haar spraakmakende boek Scenes of Subjection (1997), komt bij Van den Elzen naar voren. De vrouwen glijden inderdaad uit op het pad van de empathie doordat hun handelen vaak door wit superioriteitsdenken is gedreven. Was Wilhelmina Drucker met het blad Evolutie een uitzondering hierop? Het voorlopige antwoord is ‘ja en nee’. Zij ging radicaal de strijd aan voor vrouwenrechten voor arm en rijk, maar had evenmin oog voor de agency van zwarte vrouwen.


Sophie van den Elzen, Antislavery in the Transnational Movement for Women’s Rights, 1832-1914. A study of Memory Work (Utrecht dissertatie 2021)

Het proefschrift van Sophie van den Elzen is nog niet in de handel.