Herinneringen aan een belangrijk decennium

In Utrecht, waar ik vanaf 1973 geschiedenis studeerde, was ik een trouw bezoeker van de feministische boekhandel De Heksenkelder, de voorganger van Savannah Bay.[1] De meeste impact hadden de vier brochures van de radicaalfeministische uitgeverij De Bonte Was, over het moederschap, seksualiteit, huwelijk en gezin, en vrouwenwerk. Vrouwen vertelden hierin over hun schokkende ervaringen.[2] In dezelfde tijd schreef Anja Meulenbelt over haar heftige belevenissen als tienermoeder. Ik meen in het blad van de NVSH, Sextant. Het was een voorpublicatie uit haar bestseller De schaamte voorbij (1976).[3] Dit droeg allemaal bij aan bewustwording. Bij mij begon deze in het najaar van 1969.


/ Anneke Ribberink /

Als negentienjarige, nog zeer onbewuste secretaresse bij de NV Philips te Eindhoven, woonde ik aan de Technische Hogeschool[4] een lezing van de historica Annie Romein-Verschoor over het vrouwenvraagstuk bij. Zowel persoon als lezing lieten grote indruk na. Via mijn vriend maakte ik kennis met de socialistische (sosjalistiese) studentenbeweging. Wij waren kortstondig belangstellende sympathisanten, minder deelnemer; heel af en toe bezochten we een vergadering. Eerlijk gezegd had ik moeite met de af en toe puberale opvattingen en gedragingen van studenten – bijna allemaal jongens. Tegelijkertijd keek ik tegen hen op als ‘eenvoudig secretaresje’ en leerde ik van hun denkbeelden. Ik verdedigde hun in beton gegoten overtuigingen in discussies met niet-begrijpende en afwerende (mannelijke) collega’s bij Philips altijd. Ook nagelde ik een keer op verzoek van een der linkse kameraden een tegen de NV gericht opruiend pamflet aan ons afdelingsprikbord, tot ontsteltenis van mijn leidinggevenden. Maar verder waren mijn vriend en ik vooral bezig met de opbouw van een privéleven los van onze families, wat niet zonder slag of stoot ging. In december 1970 trouwden we. Ongehuwd samenwonen was geen optie in ons zuidelijke afkomstmilieu van katholieke handarbeiders, lager kantoorpersoneel en fulltime huisvrouwen. Aan mijn secretaressebestaan kwam een spoedig einde.

Feministische klassieken en meer

Deze en andere herinneringen komen al lezend in het drie jaar geleden verschenen boek van de journaliste Marja Vuijsje naar boven. Ze schrijft met de aangename, relativerende stijl over haar ervaringen als jonge vrouw – ze is geboren in 1955 – en lid van een femsoc (feminisme-socialisme) groep die ook haar eerder verschenen biografie van feministische voorvrouw Joke Smit kenmerkt.[5] Op straat zag ze bij het vuilnis en op vrijmarkten dozen met boeken staan, waar ook nogal eens feministische en socialistische lectuur uit de jaren zeventig bij zat. Veel van de literatuur die ze behandelt, heb ik gelezen of op zijn minst ingezien. Het behoort tot de canon van het jaren-zeventig-feminisme.

De ondertitel van Oude dozen is wat misleidend. Het is meer dan een bespreking van een aantal oude boeken. Dit boek geeft een portret van het milieu van herkomst van Vuijsje, waaronder de jeugdcultuur waarvan zij deel uitmaakte. Ook krijgen we een kijkje in haar vriendenkring als volwassene en nemen we kennis van haar relaties met mannen. Bovenal is het een schildering van binnenuit, maar toch ook van buiten, van de feministische beweging. Althans van het witte gedeelte, op een paar interessante pagina’s over feministen van kleur na.[6] Met egodocumenten moet je als historica extra voorzichtig zijn: ze geven de contemporaine visie van de auteur weer, maar kloppen de feiten ook? Het wordt al makkelijker om dit te beoordelen als ik mijn herinneringen tegenover die van haar kan plaatsen, naast het bestaande wetenschappelijk onderzoek.

Vuijsje laat goed zien hoe links en feminisme in de begintijd een Siamese tweeling vormden. Er waren veel lol en goede muziek, maar ook zware theoretische geschriften van en over Marx en Engels en het verderfelijke kapitalisme. De brochure Rebelse meid is een parel in de klassenstrijd van Dolle Mina begin 1970 was even vanzelfsprekend als het debat tussen de reformistische econoom Joop den Uyl en de marxist Ernest Mandel van twee jaar eerder.[7] Vuijsje groeide op in een joods, sociaaldemocratisch arbeidersmilieu in Amsterdam-Oost. In het roemruchte Amsterdamse Vrouwenhuis maakte ze in de tweede helft van de jaren zeventig kennis met de bekende namen uit het feminisme, onder wie Joke Smit, het duo Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, Anja Meulenbelt en Henny de Swaan. Ze was onder de indruk van wat ze las, hoorde en meemaakte. Het heeft in belangrijke mate bijgedragen aan haar ontwikkeling tot de intellectuele en politiek bewuste vrouw die ze is geworden. Als kantoormeisje was de enige manier om aan kennis over het feminisme te komen: veel lezen, vruchtbare bijeenkomsten bijwonen zoals voor haar de femsocgroep (vanaf 1976) en in het vrouwenhuis en er stimulerende contacten op na houden. Twee jaar later ging ze naar de sociale academie, waar ze ook de nodige ‘bevrijdende’ literatuur onder ogen kreeg.

Aan de universiteit was het nog behelpen. Vrouwenstudies- en vrouwengeschiedenisgroepen waren zich met veel moeite aan het invechten in het curriculum. Het keuzevak feminisme bij Joyce Outshoorn, dat ik in 1977 heb gevolgd in het kader van het doctoraalbijvak politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, was een van de weinige geïnstitutionaliseerde mogelijkheden toen.[8] Mijn studie was een vorm van persoonlijke emancipatie, die mij als een paar jaar oudere studente geen tijd liet voor activisme van welke soort dan ook. Temeer daar ik in hetzelfde jaar moeder werd. Zo’n bijvak, waarin ik kennis nam van de belangrijke feministische klassieken op dat moment, kwam goed van pas.

Blijvend van waarde is het feminismenummer 20 van het socialistische tijdschrift Te elfder Ure uit 1975. Met name het artikel van Meulenbelt over ‘De ekonomie van de koesterende funktie’, waarin ze in aansluiting op een internationaal debat uiteenzet hoe het kapitalisme profiteert van de onbetaalde huishoudelijke arbeid, is interessant. Daarnaast had ik veel steun aan Ann Oakley’s, Sex, gender and society (1972), ook in discussies met deze en gene die kritisch stond ten opzichte van het feminisme. De Britse sociologe Oakley laat zien dat veel van de zogenaamde mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten en eigenschappen een culturele aangelegenheid en niet aangeboren zijn, zoals tot op dat moment in wetenschap en maatschappij de standaardopvatting was. Vuijsje noemt als belangrijke inspiratie Simone de Beauvoirs De Tweede Sekse, de Nederlandse vertaling van de internationale aanjager van de tweede feministische golf.[9] Oorspronkelijk in het Frans verschenen in 1949 lag het aan de basis van deze nieuwe feministische inzichten. In dezelfde traditie staat het door Vuijsje naar voren gehaalde Waarom vrouwen moederen van de Amerikaanse sociologe Nancy Chodorov, uit 1980 ( Nederlandse vertaling).

Op dat moment waren deze en soortgelijke opvattingen, die vooral de overeenkomsten tussen de seksen benadrukten, nodig en een aanjager van de beweging. De wetenschap heeft sindsdien echter niet stilgestaan, voeg ik hieraan toe en er is meer nuance in deze discussie gekomen. Ook sommige feministen stelden in een latere fase van de jaren zeventig vragen bij deze vorm van gelijkheidsdenken. Het debat over nature en nurture is in volle gang, maar vooralsnog onbeslist. Ontwikkelingen in de hersenwetenschap die leken te wijzen op grotere genetische verschillen tussen de seksen dan in de jaren zeventig aangenomen, zijn op hun beurt ook weer omstreden.[10] Bovendien is er steeds meer aandacht voor het gegeven dat binaire verschillen tussen seksen niet vanzelfsprekend zijn en dat niet iedereen zich wil identificeren als man of vrouw. Dit stelt ook de verhouding sekse-gender opnieuw ter discussie.[11]

Een belangrijk radicaalfeministisch inzicht is het patriarchaat, de mannelijke dominantie in de terreinen van leven, cultuur en geschiedenis en maatschappij. Als ik nu Sexual Politics (1971) ter hand neem, van de Amerikaanse filosofe en literatuurwetenschapper Kate Millett, ben ik opnieuw onder de indruk van de heldere analyses die zij hierover geeft. Terecht werd haar boek een wereldwijde bestseller. Critici vonden haar beklemtoning van het seksisme van schrijvers als D.H. Lawrence, Henry Miller en Norman Mailer eenzijdig en met te weinig oog voor hun literaire grootheid. Maar ze hadden geen weerwoord als het om de kern van haar betoog ging. Wel zijn er historische, geografische en culturele verschillen in de mate waarin het patriarchaat naar voren is getreden. Hedendaags onderzoek vanuit gendergeschiedenis heeft dit inmiddels voldoende aangetoond.

Meer aandacht dan bij Vuijsje verdienen de Socialisties Feministiese Teksten (SFT), een initiatief van de femsocbeweging. Deze reeks met degelijke wetenschappelijke artikelen begon in 1978 en liep uiteindelijk door tot 1989. De oorspronkelijke uitgever was het feministische SARA, later overgenomen door AMBO. Nog altijd lezenswaard zijn de stukken van Liesbeth Kroon over de Rooie Vrouwen in de PvdA in nummer vier (1980) en van Tieneke Dijkstra en Joke Swiebel over het emancipatiebeleid in nummer 7 (1982). Het artikel van Kroon komt in de volgende paragraaf ter sprake. Dijkstra en Swiebel getuigden van hun worsteling als emancipatiefunctionarissen met de Scylla en Charybdis van aan de ene kant een overheid waarvoor ze niet kritiekloos maar wel met overtuiging werkten en aan de andere kant een lastige feministische beweging.[12] Het gehele nummer SFT 5 (1981) daarvóór is gewijd aan het thema ‘feminisme en antropologie’. Het betreft vrouwen met ‘niet-westerse’ achtergrond in en buiten Nederland. Dit was een toen nog weinig behandeld onderwerp in tweede-golf literatuur.[13] Interessant is ook het stuk van Jolande Withuis over de Nederlandse Vrouwenbeweging (NVB) in de Koude Oorlog in nummer 8 (1984). Haar proefschrift uit 1990 werkt dit thema over de aan de CPN gelieerde vrouwenorganisatie verder uit. Met het artikel van Petra de Vries uit nummer 10 (1987) zijn we eigenlijk buiten het tijdsbestek van deze bespreking van het boek van Vuijsje aanbeland. Toch noem ik het omdat het een kritisch-sympathieke evaluatie van hoog niveau was van de feministische praatgroepen uit de jaren zeventig.

Oude dozen kent nauwelijks structuur. Het is een associatieve verhandeling, waarbij de auteur in een redelijk volledig overzicht van boek naar boek gaat, met tussendoor herinneringen en bespiegelingen. Dat werkt goed tot aan Lev (Leo) Tolstojs Anna Karenina. Het was het lievelingsboek van de moeder van Vuijsje, wat voor haar een hoofdreden is om deze negentiende-eeuwse roman, die behoort tot de wereldliteratuur, te bespreken. Ze heeft positieve waardering voor het boek, maar kritiek op het seksistische vrouwbeeld en vooral op de “macho” Tolstoi zelf .[14] Niet onjuist, maar niet passend in de context van de rest van haar boek, ook al verwijst ze af en toe instemmend naar de kritische opmerkingen van De Beauvoir over deze auteur.[15] Wie Vuijsje niet vermeldt, zijn de spraakmakende critici (geen antifeministen) van de beweging van de jaren zeventig, namelijk de journaliste en schrijfster Renate Rubinstein , de journaliste en sociologe Emma Brunt en de schrijver en bioloog Maarten ’t Hart. Ik noem hun bundels van eerder gepubliceerde artikelen, soms aangevuld met nieuw materiaal.[16] Het zijn stuk voor stuk leesbare en hier en daar geestige geschriften, die niet steeds even genuanceerd zijn, maar je wel aan het denken zetten. Ze nemen alle drie vooral het ‘nieuwe vrouwelijkheidsdenken’ in het feminisme van de late jaren zeventig op de korrel. Vuijsje hoort in haar beschrijving en analyses zeker niet bij dit trio. Daarvoor is ze zelf teveel loyale deelnemer geweest. Maar ze presenteert wel evaluerende, ontmythologiserende en persoonlijke opmerkingen over de feministische beweging, waarbij ze zichzelf niet ontziet.

De auteur bepaalt zich tot de publicaties in boek- en brochurevorm. De geschreven en audiovisuele media hadden echter ook een belangrijke bijdrage aan kennis over het feminisme.[17] Het VARA-radioprogramma Hoor haar van Hanneke Groenteman en Djoeke Veeninga, dat vanaf 1975 enkele jaren op de woensdagochtenden te beluisteren was, behoorde tot mijn vaste repertoire.

Deze greep uit de feministische klassieken van de jaren zeventig wijst er hopelijk op hoe belangrijk deze waren voor de bewustwording van meisjes en vrouwen als ikzelf, ook al zijn sommige inzichten nu gedateerd.

De beweging: enkele observaties

Het sterkste punt van Vuisje is dat ze het levensgevoel van de feministen van de babyboomgeneratie goed weergeeft. Op het hoogtepunt in de late jaren zeventig kende deze groepering volgens schattingen tussen de 7000 en 9000 aanhangers, overwegend behorend tot femsoc (later vaak socfem).[18] Dezen maakten deel uit van een autonome feministische beweging met basisgroepen zonder deelname van mannen. Dit kon worden gecombineerd met (kritisch) activisme in het kader van de Rooie Vrouwen in de PvdA, of van kleine linkse partijen en vakbonden en onderwijsinstellingen. De theorie van een zowel door marxisme als radicaal-feminisme geïnspireerde dubbele strategie lag aan dit optreden ten grondslag. Voor- en tegenstanders van (de mate van) deelname aan het partij-, parlementaire en overheidsgebeuren vlogen elkaar nogal eens figuurlijk in de haren. Liesbeth Kroon schreef in 1980 dat “[D]e meeste feministen zich niet erg thuisvoelen in de partijpolitiek. Politieke partijen zijn hiërarchies gestruktureerd en passen werkwijzen toe die lijnrecht ingaan tegen de principes van de vrouwenbeweging.”[19] Dat toch betrekkelijk veel feministen lid werden van de Rooie Vrouwen had te maken met de PvdA als grote partij, een machtsfactor van betekenis. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1977 behaalde de partij 53 zetels, haar beste resultaat ooit. De loyaliteit van veel jonge leden, ook van de schrijfster zelf, lag bij het feminisme, minder bij de PvdA. Dit botste soms met de vrouwen die vaak al langer lid waren en zich in de eerste plaats met de partij identificeerden.[20] Met dit denken en de discussies hierover maakte ik vooral kennis gedurende mijn vierjarige lidmaatschap van de redactie van het landelijk blad Rooie Vrouw en als lid van een Rooie-Vrouwengroep, na mijn afstuderen in 1980. Femsoc heeft veel bijgedragen aan de creatie van een feministische cultuur en aan de strijd tegen (seksueel) geweld, naast de acties voor de andere eisen van de tweede feministische golf, waarbij het recht op abortus prominent was.

Deze laatste kwestie liet overigens bij uitstek het conflict zien tussen de ‘feministen’ en de ‘partijvrouwen’ binnen de Rooie Vrouwen. De landelijke kerngroep (bestuur) van de Rooie Vrouwen moest laveren tussen partij en feministische beweging, waaraan ze loyaal was. Zo had ze de bezetting van de Bloemenhovekliniek in 1976 van harte ondersteund. Hier werden abortussen na drie maanden verricht tegen de zin van KVP-minister van Justitie in het kabinet-Den Uyl, Dries van Agt, die de kliniek wilde laten sluiten. Maar evenzeer stelde de kerngroep zich achter het compromis tijdens de onderhandelingen voor een tweede kabinet-Den Uyl, dat de abortus overliet aan een in te dienen initiatiefontwerp van de Tweede Kamer als het nieuwe kabinet er niet uitkwam. De feministische actiegroep Wij Vrouwen Eisen (WVE) en feministen binnen de Rooie-Vrouwenorganisatie, waren hier zeer verbolgen over, omdat er in hun ogen geen garanties waren tegen een verscherpt vervolgingsbeleid.[21]

Vuijsje beschrijft hoe het thema moederschap de feministische gemoederen heeft beziggehouden. Je vroeg je af waarom iemand eigenlijk nog moeder wilde worden, met al die nadelen en belemmeringen, zo geef ik haar commentaar op de analyses uit de jaren zeventig weer.[22] Joke Smit schreef in 1967 in haar beroemde artikel over ‘Het onbehagen bij de vrouw’ over de positieve maar ook over de lastige kanten van het moederschap. Dat las ik zelf in de jaren tachtig.[23] Het Moederboek van de Bonte Was uit 1976 ging een flinke stap verder en presenteerde vooral een bak ellende. Ik was toen in verwachting en dit bracht me in verwarring. De ervaringen van de hierin schrijvende vrouwen maakten diepe indruk. Deze botsten met het suikerzoete beeld in het damesblad Libelle uit mijn ouderlijk huis en met de roze wolk die mijn buurvrouwen, voltijdse moeders, in onze Utrechtse wijk met sociale huurflats presenteerden. Mijn naaste buurvrouw, net als ik 26 jaar oud, had slapeloze nachten toen het een tijd niet lukte om zwanger te worden van een tweede kind.

Kinderopvangcentra waren schaars voorhanden en bovendien grotendeels taboe. Na te lang twijfelen, met veel wachtenden vóór ons als gevolg, konden wij gelukkig toch ons oudste zoontje na zijn tweede verjaardag plaatsen op een van de weinige kinderdagverblijven in Utrecht. Ons tweede kind heeft later ook geprofiteerd van deze oplossing van wat tegenwoordig combinatieproblematiek heet. De context was toen wel anders. Feministen streefden naar betaald werk, maar niet op fulltimebasis, zoals nu wel vaak gebeurt. Kritiek op de prestatiemaatschappij hoorde bij het ideeënpakket. Feministen, te beginnen met de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) in 1968, bepleitten arbeidstijdverkorting in samenhang met herverdeling van de betaalde en onbetaalde arbeid over de seksen. Als tussenoplossing was parttime werk aanvaardbaar.[24] Die arbeidstijdverkorting lijkt nu vergeten, maar het was misschien toch niet zo gek in het licht van milieuvervuiling en allerlei welvaartsziekten. Overigens zijn ze sinds een jaar of drie in Zweden aan het experimenteren met een zesurige arbeidsdag.

Generaties in het feminisme

De meeste ‘jonge’ feministen hebben het marxisme – en anarchisme niet te vergeten - in de loop van de jaren zeventig en tachtig afgelegd.[25] De generatie ervóór had een ander vertrekpunt. De MVM-feministen van het eerste uur waren merendeels geboren in de jaren dertig, althans waar het de vrouwen betreft. De mannen vormden elf tot vijftien procent van het ledenbestand en sommigen zaten in het bestuur. Ze waren vaak wat ouder, evenals enkele vrouwen.[26] Voor allen gold dat ze de economische crisis en vooral de oorlog hadden meegemaakt, die voorgoed een stempel had gedrukt. Onlangs heeft Hedy d’Ancona dit in de publiciteit rond haar boekje Vrolijk verval, dat gewijd is aan ouderenemancipatie, weer eens naar voren gehaald.[27] Het waren vijf jaar van onderdrukking en bezetting, ook al hadden zij die slechts als kind of puber ervaren. Deze MVM’ers wilden het bestel vernieuwen, meer naar links trekken en feministischer maken. Maar ze wilden het wel behouden.

Joke Smit schreef in de zomer van 1978 een spraakmakend artikel in een herdenkingsbrochure van MVM, dat een bredere verspreiding kreeg. Het was mijn eerste kennismaking met haar. Smits imponerende analyse van de stand van het feminisme tot dan toe, met daaraan gekoppeld een pleidooi voor feministische actie in mannenland vergat ik sindsdien niet meer. Wel kun je terugkijkend concluderen dat haar artikel met de veelzeggende titel ‘Is het feminisme ten dode opgeschreven?’ te somber was. Eigenlijk wilde ze de veranderingen te snel. Het is hier niet de plaats om deze in de breedte te bespreken. Maar alleen al de vergroting van het zelfbewustzijn van meisjes en vrouwen en de toename in onderwijsdeelname, betaalde arbeid en in de politiek als (mede) uitvloeisel van de tweede golf logenstraffen achteraf haar pessimisme. Overigens verworvenheden waaraan ze zelf veel had bijgedragen.[28] Dat wil niet zeggen dat de situatie van vrouwen nu in alle opzichten hosanna is: Me-too en een uit de hand gelopen kosmetische industrie zeggen in dit verband genoeg.

Voor de femsocvrouwen kwamen de MVM’ers “ouderwets” over, zoals Vuijsje schrijft [29] Een soort van generatiekloof tussen jong en oud in de tweede golf, waarbij sommige ‘ouderen’ niet in de gaten hadden dat de taal van marxisme en anarchisme meer een uitingsvorm van een jongere generatie was dan dat het op de inhoud altijd zo serieus moest worden genomen. Dit met in achtneming van gedegen maatschappelijke en politieke analyses zoals eerder genoemd. Bovendien was er bij gelegenheid onderlinge samenwerking. Laten we de overeenkomsten evenmin vergeten. MVM verkondigde alle basisdenkbeelden van het “mainstreamfeminisme”[30] van de tweede golf, zowel wat betreft de publieke als de privésfeer, waarbij in het tweede geval vrije abortus het belangrijkste punt was. Joke Smit was net als Marja Vuijsje beïnvloed door De Beauvoir, zoals blijkt uit haar ‘Onbehagen’-artikel. D’Ancona kwam ook in het vrouwenhuis. Het radicaal-feminisme en de praatgroepen zijn niet voor niets zo bediscussieerd binnen MVM.[31]

Als historica ben ik gehouden om me in te leven in mijn onderwerp, maar ook kritische afstand te bewaren. De vraag hoe ik vanuit een historisch-wetenschappelijke houding greep kon krijgen op de beweging heeft me lang beziggehouden. Ik vond onvoldoende antwoord in de bestaande literatuur, die zeker kennis verrijkend was en inzicht gaf, maar voornamelijk van binnenuit was geschreven. Theorievorming over sociale bewegingen was gedeeltelijk behulpzaam, naast natuurlijk literatuur en bronnen over de bredere nationale en internationale historische politieke context.[32] Ten slotte vormde de tweede golf een onderdeel van een opleving in een scala aan sociale bewegingen, zoals dit ook bij de eerste feministische golf het geval is geweest. Het anti-establishmentkarakter van het feminisme en de radicaal-feministische organisatieprincipes vonden hun oorsprong in de bredere vernieuwingsbeweging van zestig. Ik vind de benaming golf dan ook juist, net als de Amerikaanse historica Nancy Cott. Naast de hiervoor vermelde zaken noemt zij kenmerken als het internationale en massakarakter van de bewegingen rond 1900 en 1970, die in de tussenliggende periode veel minder aanwezig waren in het westen. Dit geldt zeker in de jaren vijftig onder invloed van de Koude Oorlog en de toenmalige opleving van het gezinsdenken. [33] Wat niet wil zeggen dat het feminisme niet ook een doorlopende politieke en sociale beweging is. Dat is zij wel, overigens een geaccepteerd gegeven in gendergeschiedenis.[34]

De sociologe Olive Banks heeft in 1981 een driedeling in de sinds de achttiende eeuw bestaande feministische traditie aangemerkt, waarvan één variant in gemoderniseerde vorm nog het beste opgaat voor de Nederlandse situatie en MVM betreft in de jaren 1968-1970. Concreet valt deze ongeveer samen met het door Vuijsje aangemerkte mainstreamfeminisme. Het is een stroming op basis van de Verlichting, die de overeenkomsten, meer dan de verschillen, tussen de seksen beklemtoont en streeft naar seksegelijkheid. Bij de bespreking van de feministische klassieken kwam deze richting al ter sprake. Daarnaast noemt Banks het utopisch socialistisch feminisme, dat eveneens uitgaat van seksegelijkheid, maar tevens pleit voor afschaffing van privé-eigendom, voor vrije liefde in plaats van het individualistische en egoïstische gezin en voor leven in communes.[35] Het utopisch socialistisch feminisme komt gedeeltelijk terug bij het eind 1969 opgerichte Dolle Mina. Deze actiegroep droeg tevens het stempel van die mengvorm van anarchistisch-marxistische ideeën, die typerend was voor het gros van de zogeheten 'nieuwe' sociale bewegingen van de zestiger jaren, zoals ook hierboven genoemd. Kenmerkend voor de beginjaren van de tweede golf is dat mannen betrokken waren bij het feminisme. Vanaf 1971 daagde het radicaal-feminisme de bestaande indelingen uit. De Nederlandse uitingsvorm hiervan past nog het minst in het model van Banks, die het evangelisch christendom, met verschildenken als kenmerk, als derde traditie noemt. Het voert in dit verband te ver om op deze kwestie en op diverse andere indelingen die her en der zijn aangemerkt in te gaan.[36]

Maar ik kreeg aanvankelijk niet voldoende vat op de verschillen tussen MVM en de latere feministen. Uiteindelijk kwam ik terecht bij het generatieconcept. Dit is een veel bediscussieerd thema onder historici. Hedendaagse historische opvattingen tenderen terecht meer naar generatie als herinneringseenheid dan als handelingseenheid, zoals dat wel in vroegere theorieën, met name in de bekendste van de socioloog Karl Mannheim, werd begrepen.[37] In de historische vakbladen ontving mijn boek ‘Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters’. Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) 1968-1973 als geschiedkundige verhandeling een goede beoordeling. Echter het door mij gebruikte concept van de stille generatie kreeg een weliswaar niet afwijzende, maar wel kritische ontvangst.[38] Diverse sociale wetenschappers buiten geschiedenis waren aanmerkelijk positiever. Niet de minsten onder hen, de sociologen Cees Schuijt en Jac.van Doorn vonden mijn benadering interessant.[39] De Nieuw Linkser Arie van der Zwan herkende zich in mijn behandeling van de stille generatie, geboren in de jaren dertig, van wie een voorhoede aanjager van de roerige jaren zestig werd.[40] Recentelijk ben ik in mijn insteek gesterkt doordat de historicus en journalist Hubert Smeets in zijn veelgeprezen biografie ook verwijst naar de stille generatie om de D’66-oprichter Hans van Mierlo en zijn geestverwanten te duiden. Voor hen was de Tweede Wereldoorlog eveneens een ankerpunt gedurende hun hele leven.[41] MVM had ideële en personele banden met D’66 en de PvdA, door jonge feministen vaak als ‘rechts’ bestempeld zoals eerder Joke Smit en nu ook Vuijsje laat zien.[42]

Laten er vooral meer terugblikken van het genre Oude dozen verschijnen, en dan ook door feministen van diverse afkomst, zowel geografisch als waar het identiteiten betreft.


Marja Vuijsje, Oude dozen. Een min of meer feministische leesgeschiedenis. (Amsterdam: Atlas Contact 2018) 256 pp.

Anneke Ribberink promoveerde in 1998 op een studie naar de beginfase van de tweede feministische golf in Nederland. Sindsdien heeft ze haar onderzoeksterrein uitgebreid naar vijf vrouwelijke politieke leiders in West- en Noord- Europa vanaf begin twintigste eeuw tot heden. In 2015 ging ze met pensioen als universitair docent politieke en gendergeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Sindsdien is ze als gastonderzoeker aan dezelfde universiteit verbonden.

 

[1] M. Huisman e.a., Savannah Bay. Geschiedenis van een bijzondere boekwinkel 1975-2019 (Utrecht 2019); M. Huisman, ‘Dialoog zonder discipline. Uitdagingen in de publieksgeschiedenis’, Tijdschrift voor geschiedenis, 134, 1 (2021) 118-125, https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TVG2021.1.009.HUIS. Dit artikel is een mooi voorbeeld van betrokken, en tegelijk (zelf-)kritische geschiedschrijving .

[2] Uitgeverij De Bonte Was, Amsterdam 1974-1976.

[3] Het kan ook zijn dat ik haar stuk in het Moederboek van de Bonte Was (1976) heb gelezen, waarin het ook staat, 14-24.

[4] Tegenwoordig Technische Universiteit.

[5] M. Vuijsje, Joke Smit. Biografie van een feministe (Amsterdam 2008).

[6] Oude dozen, 220-222, 235-240.

[7] Geraadpleegd in juni 2021: https://www.iire.org/nl/node/922 . Over Dolle Mina: I. Bogers, Mannen opzij, vrouwen vooruit? De geschiedenis van Dolle mina (1970-1980) ‘, niet uitgegeven doctoraal scriptie KUN (Nijmegen 1983); T. Akkerman, S. Stuurman (red.), De zondige rivièra van het katholicisme. Een lokale studie over feminisme en ontzuiling (Amsterdam 1985); A. Holtrop, “’Dames, wilt u hier uw spandoek neerzetten’. Tien jaar Dolle mina’, Vrij Nederland (15 maart 1980); M. van Soest, “Meid, wat ben ik bewust geworden”. Vijf jaar Dolle mina (Den Haag 1975); L. Geerlings,’”Crazy Mina” guerillas hit Holland’. Transfer van Dolle mina’s ‘ludieke acties’ van en naar de VS (1968-1970)’, Historica, tijdschrift voor gendergeschiedenis 36:3 (2013).

[8] S. Poldervaart e.a., Vrouwenstudies. Een inleiding (Nijmegen 1982).

[9] Oude dozen, 19-30, 104-105.

[10] Zie onder meer M. Huijer, ‘Orkest zonder dirigent. Biologie, hersenen en omgeving bepalen samen of we ons mannelijk of vrouwelijk gedragen’, in: De Academische Boekengids 62 (mei 2007) 11-13; A. Evertzen, ‘Zijn wij ons brein? ‘, https://www.gade-gender.nl/gender/hormoonverschillen/zijn-wij-ons-brein/ (gezien 21 april 2017); J. Koelewijn, ‘interview met psychiater en neurowetenschapper Iris Sommer, NRC (24/25 oktober 2020) katern Weekend, 20-21.

[11] L. Duits, Dolle Mythes. Een frisse factcheck van feminisme toen en nu (Amsterdam 2017) 124-130; U. Jansz, M. Everard (red.), Sekse, een begripsgeschiedenis (Amsterdam/Hilversum 2018) met name 9-20, 261-278.

[12] Zie ook M.J.C. Prins, Emancipatie van vrouwen in beweging. Emancipatie als( be)sturingsvraagstuk (1974-1989) (Groningen 1989); J. Hendriks, Joke Smit: “Hoe vertaal je feminisme in beleid?”. Een onderzoek naar Joke Smit en haar rol in de emancipatiekommissie (Amsterdam: niet gepubliceerde doctoraalscriptie VU 1997); A. van Doorne-Huiskes, R. Römkens, J. Schippers, A. Wiersma, Van privéprobleem tot overheidszorg. Emancipatiebeleid in Nederland (Amsterdam en Zoetermeer 2017).

[13] Zie ook Marijke Huisman, die wijst op deze omissie, maar een uitzondering maakt voor de feministische uitgeverij SARA, die vanaf haar ontstaan in 1976 aandacht had voor vrouwen van kleur en migrantenvrouwen: ‘Feministische Uitgeverij SARA (1976-1987). Casestudie voor een inclusieve geschiedenis van de tweede feministische golf in Nederland’, Historica, 39:3 (2016) 18-23.

[14] Oude dozen, 210.

[15] Oude dozen, 214.

[16] R. Rubinstein, Hedendaags feminisme (Amsterdam 1979); E. Brunt, Je zal je zuster bedoelen. Eigentijds feminisme (Amsterdam 1979); M. ’t Hart, De vrouw bestaat niet (Amsterdam 1982); Zie ook: De brandende kwestie van Emma Brunt. Over de teloorgang van het hedendaags feminisme (Amsterdam 1983).

[17] Over de geschreven media: L. van Zoonen, ‘Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn?’. De vrouwenbeweging en de media.(Amsterdam 1991); over de tweede-golffeministen op de televisie: Heather Cameron en Anna Vermeiden, Heel Nederland kon hen zien. Televisie-uitzendingen en de beginjaren van de tweede feministische golf (Amsterdam: niet gepubliceerde doctoraalscriptie VU 1988).

[18] A. Ribberink “Behaaglijk onbehagen. De tegenstrijdige impact van de tweede feministische golf”, Nieuwste tijd, kwartaalschrift voor eigentijdse geschiedenis ,jrg.1, 2 (oktober 2001) 21-37, aldaar 27. MVM, dat ledencijfers bijhield, telde op haar hoogtepunt in 1973 3000 leden. Dolle Mina was een veel vluchtiger beweging, maar heeft vermoedelijk ook nooit meer dan enkele duizenden leden/aanhangsters gehad. Na 1973 gingen deze bewegingen in kracht achteruit en werden de Rooie Vrouwen in de Partij van de Arbeid, fem-soc en de autonome vrouwenbeweging sterker. Van laatstgenoemde twee bewegingen zijn geen ledencijfers beschikbaar, maar een omvang van 3000 à 4000 leden lijkt een reële schatting. Volgens Ulla Jansz telden de Rooie Vrouwen op hun hoogtepunt in 1980 416 vrouwengroepen. Uitgaande van een gemiddelde van tien à vijftien leden van dergelijke groepen, kan dus uitgegaan worden van een ledenbestand van ruim 4000 à 6000. Zie U. Jansz, Vrouwen, ontwaakt! Driekwart eeuw sociaal-democratische vrouwenorganisatie tussen solidariteit en verzet (Amsterdam 1983) 211; zie ook L. Kroon, ‘De Rooie Vrouwen. Feminisme en sociaal-demokratie’, Socialisties-Feministiese Teksten (SFT) 4 (Amsterdam 1980), 67-93, aldaar 92.

[19] Kroon, SFT, 4 , 67.

[20] Kroon, SFT, 73, 92, 93.

[21] Kroon, SFT, 4, 87; A. Ribberink, Feminisme (Leiden 1987) Serie Politiek Veelstromenland, met name 41-51; A. Ribberink, ‘1976: Rooie Vrouwen in aktie’ (Amsterdam 2010) https://www.wbs.nl/publicaties/de-rode-canon; S. Poldervaart, ‘Van persoonlijke politiek naar institutionalisering. Socialistisch feminisme in Nederland, 1970-1989’, in: M. van der Klein en S. Wieringa (red.), Alles kon anders. Protestrepertoires in Nederland, 1965-2005 (Amsterdam 2006) 87-109. Zie ook M. Leyenaar, J. Oldersma en K. Niemöller, De hoogste tijd. Een eeuw vrouwenkiesrecht (Amsterdam 2019), hoofdstuk 9 en 10; J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (Amsterdam 1979) 149 ff; J. Outshoorn, De politieke strijd rondom de abortuswetgeving in Nederland 1964-1984 (Den Haag 1986) 242-245; James Kennedy, ‘Heemstede: de Bloemenhovekliniek. De abortuskwestie in de jaren zeventig’, in: Van den Doel, Wim (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam: Bert Bakker 2005) 386-397.

[22]Oude Dozen, 112,154, 187-191.

[23] J.E. Kool-Smit, ‘Het onbehagen bij de vrouw’, De Gids, 130, 9/10, november 1967, 267-281.

[24] A. Ribberink,‘Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters.’ Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) 1968-1973 (Hilversum 1998) 68-77. Zie ook A. Ribberink, ‘Man Vrouw Maatschappij in actie – Een politieke organisatie in de tweeslachtige late jaren zestig’, in: Van der Klein en Wieringa (red.), Alles kon anders, 71-86. Ik doel hier op het organisatorische begin. Individuele pleidooien voor arbeidstijdverkorting en herverdeling waren in de jaren 1967/1968 eveneens zichtbaar. Zie Smit, ‘Het onbehagen bij de vrouw’ en de schrijfster (en MVM-lid) Andreas Burnier: I. Costera Meijer, Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in Nederland 1965-1980 (Amsterdam 1996) 60.

[25] Een relevant artikel in dit verband: J. Outshoorn, ‘Feminisme en marxisme: het relaas van een echtscheiding op zoek naar een omgangsregeling’, Tijdschrift voor vrouwenstudies 7 (1981) 2, 3, 339-359.

[26]A. Ribberink, ‘Dienstbaar, maar ook een tikje dominant. Vijf mannen binnen MVM 1968-1973 nader beschouwd’, Tijdschrift voor Genderstudies, 15:4 (2012) 18-30.

[27] Zie onder meer het interview met d’Ancona in Trouw, 12 juni 2021. Haar (nuttige) boekje is uitgegeven bij Nijgh en Van Ditmar,( Amsterdam 2021).

[28] Gepubliceerd in A. Palman (red.), Tien over tijd 1968-1978 (Den Haag 1978); een uitgebreidere bespreking hiervan in Anneke Ribberink, ‘Joke Smit (1933-1981). Vrouwen moeten mens worden’, in: B. Gasenbeek (red.), Vrijdenken en humanisme in Nederland. 40 plekken van herinnering (Bussum 2016) 179-184.

[29] Oude dozen, 151.

[30] Oude dozen, 151.

[31] Ribberink, Leidsvrouwen, hoofdstuk 8 en 9; Costera Meijer, ‘Het persoonlijke wordt politiek’, 133-142, 146-1148, 152-161; Van Zoonen, ‘strijdende vrouwen’, 219-245.

[32] Van de veelheid aan titels die ik toen heb gebruikt noem ik hier enkele: H. Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995); J. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995): H. van der Loo e.a., Een wenkend perspectief? Nieuwe sociale bewegingen en culturele veranderingen (Amersfoort 1984); J.W. Duyvendak e.a. (red.), Tussen verbeelding en macht. 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland (Amsterdam 1992). De buitenlandse literatuur laat ik omwille van plaatsruimte terzijde. Een recent goed overzichtsartikel betreffende de literatuur over de roerige jaren zestig en zeventig is: N. Pas., De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, BMGN - Low Countries Historical Review, 124 (4) (2009) 618-632. https://doi.org/10.18352/bmgn-lchr.7050

[33] A. Ribberink, ‘Waarom de term feministische golf terecht is’, in: Histori­ca, 18:3 (1995) 3-5; N.F. Cott' "Feminist theory and feminist movements: the past before us", in: J. Mitchell' A' Oakley (red.) "What is feminism' A re-examination' (New York 1986) 49-62; A. Ribberink, "Feminisme revisited", Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 115,1 (maart 2000) 60-74. https://bmgn-lchr.nl/article/view/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1-105890;

[34] Zie ook het recent verschenen themanummer van Historica, 44:3 (2021).

[35] O. Banks, Faces of feminism. A study of feminism as a social movement (Oxford 1981) 6. Banks baseert zich hierbij op een verwante visie van de marxistisch-feministe Juliet Mitchell. Zie verder Ribberink, Leidsvrouwen passim en Costera Meijer, Het persoonlijke wordt politiek, hoofdstuk 1-5.

[36] Zie onder meer Outshoorn, ‘Feminisme en marxisme’.

[37] R. de Bruin, ‘“Gelovige ambachtslieden, bezig met een nuchter handwerk” De Nederlandse identificatie met Europese integratie in de jaren vijftig’, Tijdschrift voor geschiedenis, 130:1 (2017) 47-64: 49,50, 63. https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TVGESCH2017.1.BRUI; RJ. Adriaansen, ‘Generaties, herinnering en historiciteit’, Tijdschrift voor Geschiedenis , 124:2 (mei 2011) 220-237. https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TVGESCH2011.2.ADRI Het is hier niet de plaats om uitgebreid op deze discussie in te gaan. Wel merk ik op dat veel ervoor pleit om het cruciale concept van de formatieve ervaring voor een generatie, niet alleen in de puberteit en jonge volwassenheid te leggen (15-25 jaar) .Kindertijd kan bijvoorbeeld ook belangrijk zijn, zie D’Ancona (1937). Zie ook de column van John Jansen van Galen ( 1940, op de rand van de stille generatie) voor het historisch radioprogramma OVT, die handelt over zijn oorlogservaringen als kind (9 mei 2021).

[38] Zie de recensies van Maria Grever, Tijdschrift voor geschiedenis (1999) 3, 498-500 en van Lex Heerma van Voss, BMGN 115 (2000) 2, 197-222 https://bmgn-lchr.nl/article/view/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1-105980 .

[39] In een workshop over generaties op uitnodiging in het kader van een studiedag georganiseerd door de Nederlandse Vereni­ging voor Maatschappij en Cultuurweten­schappen (NVMC), 23 april 1999 te Utrecht. Zie ook J.A.A. van Doorn, Bespreking van H. Righart en P. Luykx, (red.), ‘Generatiemix’, BMGN (1999) 4, 638,639 en idem, Gevangen in de tijd. Over generaties en hun geschiedenis (Amsterdam 2002) met name hoofdstuk 4, noot 23 en 259.

[40] A. van der Zwan, ‘De babyboomers waren wel luidruchtig, maar wie waren de echte activisten van de jaren zestig?’, Trouw, 2 oktober 1998.

[41] Hubert Smeets, , Een wonderbaarlijk politicus. Hans van Mierlo, 1931-2010 (Amsterdam 2021), met name 26-29. Zie ook mijn recensie in BMGN/Historical Low Countries van augustus 2021 Hubert Smeets, Een wonderbaarlijk politicus. Hans van Mierlo, 1931-2010 | BMGN - Low Countries Historical Review (bmgn-lchr.nl). Zie ook de pas verschenen biografie van Nele Beyens, Els Borst. Medicus in de politiek (Amsterdam 2021).

[42] Ribberink, Leidsvrouwen, hoofdstuk 5, 9, 10; Vuijsje, Oude dozen, 51, 95, 96, 114; Smit, ‘Is het feminisme ten dode opgeschreven?’.