Nieuw licht op Elise van Calcar
100 jaar geleden publiceerde J.H. Sikemeier een lijvige biografie over Elise van Calcar, nog steeds een belangrijke bron voor onderzoek naar haar. En nu stelt Annette Faber zich in Elise van Calcar (1822-1904), gedreven en begeesterd tot doel een alternatief te bieden voor Sikemeiers hagiografie. Achter Fabers hoofdvraag: “Op welke manieren heeft Elise van Calcar (1822-1904) in haar leven en werk een betekenisvolle plaats verworven op het terrein van letterkunde, onderwijs, feminisme en spiritualisme in Nederland?” [27] gaat een veelbelovend plan schuil. Faber wil Elise’s uiteenlopende rollen “in verschillende maatschappelijke velden bestuderen, om ze daarna, overkoepelend, samen te brengen en inzicht te genereren in de wisselwerking daartussen.” [29]
/ Fia Dieteren /
Voordat Faber begint aan Elise’s carrière, schetst ze haar thuissituatie, haar opleidingen tot onderwijzeres en kostschoolhouderes en haar werk als gouvernante in verschillende huishoudens. In die periode ziet Faber de basis gelegd worden voor Elise’s ideeën over godsdienst, maatschappelijke verhoudingen, kinderopvoeding en de positie van vrouwenarbeid. Toen begon Elise – zoals Faber haar hoofdpersoon doorgaans noemt – al te netwerken; een rode draad in de rest van de biografie.
In de volgende zestien hoofdstukken concentreert Faber zich op Van Calcars werk, zowel op papier als in daden. Een omvangrijk project op basis van duizenden pagina’s fictie, kinderliteratuur, beschouwingen, tijdschriftartikelen en vertalingen. Voeg daarbij de besprekingen van alle tien romans, de correspondentie met uitgevers en medewerkers en het is duidelijk dat Faber een tour de force heeft verricht. Dat is niet onopgemerkt gebleven; haar boek staat op de longlist 2022 van de Nederlandse Biografieprijs.
Hoewel Elise’s werk de structuur van Fabers biografie bepaalt, biedt ze meer dan een overzicht van het oeuvre en de receptie daarvan; ook Elise’s modus operandi en persoonlijkheid komen duidelijk naar voren. De werkijver die tot haar omvangrijk oeuvre leidde en de inzet waarmee ze op Fröbel geïnspireerde onderwijsprojecten opzette, dwongen ook in haar tijd respect af. Het feit dat Thorbecke haar aanzocht als onderwijs-inspectrice getuigt daarvan. Toch leden Elise’s projecten, zoals het Nederlandsch Opvoedingshuis, vaak vroegtijdig schipbreuk. Dat is – zo maakt Faber duidelijk en hiermee biedt ze tegenwicht tegen Sikemeiers hagiografie – te wijten aan Elise’s eigenzinnigheid, die meermaals samenwerking in de weg stond. En dit terwijl Elise vanaf het begin besefte dat contacten – netwerken - cruciaal zijn. Anderzijds lijken ook financiële overwegingen de productiviteit te stimuleren: of het nu gaat om letterkunde, pedagogisch werk of spiritualisme, steeds streven de Van Calcars ernaar het werk ook financieel rendabel te maken. Daarbij vervulde Herman Carel van Calcar, de huisonderwijzer met wie Elise in 1853 trouwde, een belangrijke rol. Vooral na zijn [eervol] ontslag als burgemeester van Wassenaar in 1873 kon hij zich volop wijden aan het organiseren van hun spiritualistische activiteiten en aan het uitgeven van het werk van zijn echtgenote.
Faber wil – anders dan Sikemeier - het leven niet opdelen in periodes met elk een eigen aandachtsveld, maar wil aantonen dat Elise haar hele leven met verschillende onderwerpen tegelijk bezig was en daardoor meer samenhang aanbrengen. Daartoe beklemtoont Faber dat Elise haar hele leven romans met religieuze en maatschappelijke thema’s bleef schrijven en dat ze niet alleen na 1870, maar ook al daarvoor interesse had in spiritualisme. Toch kan ook Faber er niet omheen dat Elise in de loop van haar leven haar aandacht verlegde: omstreeks 1858 van Letterkunde naar Onderwijs en van romans naar pedagogisch beschouwingen, vooral over Fröbel. En Faber spreekt zelf ook van “Een Nieuw Begin” in 1873 als de Van Calcars naar Den Haag verhuizen en meer openlijk hun spiritualisme gaan belijden.
In de laatste hoofdstukken komt Elise vooral naar voren als leidster van de Nederlandse spiritualisten, die daarnaast ook nog met Fröbel en feminisme in de weer was. Anders dan de spiritisten, geloofden spiritualisten niet in reïncarnatie, maar wel in het voortleven van de geesten in het hiernamaals en de mogelijkheid om contact met hen te onderhouden in séances. Dit geloof staat centraal in Elise’s magnum opus, het tijdschrift Op de Grenzen van Twee Werelden, dat zij tussen 1877 en 1904 grotendeels zelf volschreef. Ongetwijfeld een lastige bron. Faber heeft het over “een enorme rijstebrij van veelsoortige artikelen en onderdelen”. [329] Haar poging om daar in enkele bladzijdes structuur in aan te brengen geeft de lezer wel een indruk van de inhoud, maar jammer genoeg niet meer inzicht in Elise’s gedachtegoed.
Deze biografie geeft een consistent overzicht van een enorm oeuvre, een scherp portret van de hoofdpersoon en daarmee een nieuw licht op Elise van Calcar. Toch heeft Faber het doel dat ze zichzelf stelt m.i. niet helemaal bereikt. Ze concludeert – als antwoord op haar hoofdvraag - dat Elise haar plaats heeft verworven door “schrijven, onderwijzen en netwerken”[508]. Daar is weinig tegen in te brengen. Faber illustreert bijvoorbeeld hoe in Elise’s latere romans onderwerpen als spiritualisme en vrouwenrechten samenkomen, maar daarmee maakt ze mij nog niet “de wisselwerking daartussen” duidelijk, zoals ze in de inleiding belooft.
Annette Faber, Elise van Calcar (1822-1904). Een gedreven en begeesterd leven (Hilversum, Verloren, 2022) 576 blz. ISBN 9789087049942, 45,- euro.
Fia Dieteren is historica en vooral geïnteresseerd in biografisch werk over vrouwen uit de 19e en 20e eeuw.