November 2023 woonde ik online een boeiende promotie bij. Agnes van Steen promoveerde op een studie naar de Leidse vrouwenbeweging van 1860 tot 1990. Het gaat om een gedegen project vanuit een originele invalshoek. Ze combineert een langlopende geschiedenis met een niet eerder onderzocht deel van de vrouwenbeweging vanuit verschillende aspecten: politiek, economisch, sociaal en cultureel. Van Steen, die in haar werkzame leven lerares geschiedenis was, heeft mede aan de wieg gestaan van de Leidse vrouwengeschiedenisgroep in 1976.[1] Dat levert een informatief boek op, dat engagement combineert met professionaliteit. De lange onderzochte fase in haar boek noopt tot selectie van tijdsperiodes in deze bespreking. Ik concentreer me op de zogenaamde eerste en tweede feministische golf, waarvan al het nodige bekend is, maar toch lang niet genoeg, als ik dit boek overzie.

 

/ Anneke Ribberink / 

 

De bijzondere belangstelling van Van Steen gaat uit naar het historische thema ‘continuïteit en discontinuïteit’, dat zij speciaal onderzoekt aan de hand van de samenstelling van leden en bestuur, de relatie met de landelijke vrouwenbeweging en de rol die de Leidse universiteit hierbij al dan niet speelde. Het beginpunt van haar studie valt samen met de landelijke discussie die rond 1860 op gang kwam over gewenste uitbreiding van opleidings- en arbeidsmogelijkheden voor meisjes. Van Steen sluit zich aan bij de historiografische opvatting die dit ziet als het startpunt van de Nederlandse eerste golf. Ze kiest voor een brede benadering van de vrouwenbeweging en daarmee voor het vroege beginpunt.

Als gemeenschappelijk kenmerk van de vrouwenbeweging en haar aangesloten groepen en organisaties noemt Van Steen een streven naar opheffing van de achterstand van vrouwen op mannen. Dit is juist, maar in lijn met de bestaande historiografie in haar algemeenheid, die veelal betrekking heeft op landelijke en internationale ontwikkelingen. In feite geldt in grote trekken dat deze studie meer een aanvulling is op wat al bekend is voor de landelijke ontwikkelingen dan dat zij grote verschillen laat zien. Wat is dan het belang van dit boek: die ligt in de verrijking en verbreding van het historische beeld. We weten inmiddels het nodige van de twee feministische golven en van de gendergeschiedenis vanaf de late negentiende eeuw tot heden. Maar het is interessant om te lezen hoe de lokale veranderingen zich verhielden tot de landelijke geschiedenis, mede omdat diepgravend lokaal onderzoek zoals het onderhavige niet dik gezaaid is. Vernieuwend is, dat het prominente belang van de Leidse afdelingen, vooral voor wat de tweede feministische golf betreft, meer naar voren komt dan in de bestaande historiografie. Dit punt blijft te impliciet en had de auteur meer kunnen benadrukken.

 

De belangrijkste landelijke organisaties, religieus en niet religieus speelden ook hun rol in Leiden. Dit geldt in grote trekken voor de hele onderzochte periode, vanaf de Nederlandsche Vrouwenvereeniging Tesselschade en de Nederlandsche Vrouwenbond totVerhooging van het Zedelijk Bewustzijn (NVVZB) uit de eerste feministische golf tot en met de actiegroep Wij Vrouwen Eisen (WVE) uit de tweede. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van een breder scala aan organisaties. Gemeenschappelijk kenmerk van veel organisaties in Leiden was de bestuurssamenstelling: eind negentiende eeuw vaak vrouwen uit welgestelde fabrikantenfamilies, die in de twintigste eeuw echtgenotes van hoogleraren als opvolgers kregen; een elitair gezelschap dus, wat ook bij latere Leidse organisaties van de vrouwenbeweging meestal een kenmerk was. Meer dan in de landelijke vrouwenbeweging speelden organisaties van neutrale signatuur een hoofdrol bij het aanleveren van leden voor de latere bekende verenigingen uit de vrouwenbeweging. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de centrale plaats van de neutrale Universiteit Leiden, waarmee veel personele banden bestonden. Het beeld van de Leidse afdelingen van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK) , 106 leden, en van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht (NBvVK) ,150 leden, komt overeen met de landelijke organisaties: het gaat hier over de jaren 1908-1910, waarvan de gegevens het beste bekend zijn. Het betreft meer ongetrouwde dan getrouwde vrouwen. Net als in de landelijke pendanten waren mannen in beide verenigingen vertegenwoordigd, al konden ze in de VvVK geen bestuurslid worden. De scheuring in de vrouwenbeweging als basis van de twee kiesrechtorganisaties ziet Van Steen, in navolging van Mineke Bosch, als het gevolg van een machtsstrijd en niet van ideologie, waarbij persoonlijkheden en al dan niet vermeende standsverschillen van belang waren.

 

Was de Leidse afdeling in de eerste feministische golf prominent, maar niet een voortrekker: dit laatste gold wel voor haar rol bij de tweede golf. Zoals ook Van Steen aangeeft, was ‘Leiden’ met academici afkomstig van haar universiteit belangrijk bij de oprichting/beginperiode van de eerste ‘aktiegroep’ Man Vrouw Maatschappij (MVM) (1968). Een punt van continuïteit met de eerste feministische golf was het lidmaatschap van mannen: net als bij VvVK en NBvVK waren mannen lid van MVM (twaalf tot vijftien procent) en zaten bovendien in het bestuur, zoals bij de NBvVK. De mannen verleenden status aan de feministische organisaties in verleden en heden; wat deze goed konden gebruiken. De bekende actiegroep Dolle Mina was eveneens in Leiden vertegenwoordigd met een afdeling, die minder banden had met de universiteit dan MVM. Ook deze groepering had enkele mannelijke leden. Dolle Mina (DM) kende een lossere organisatiestructuur en veel verloop, maar had in de beginfase (1970) veel aanhang in het hele land, eveneens in Leiden. Aantallen zijn onzeker, Van Steen noemt getallen van vijfduizend tot achtduizend aanhangers landelijk in 1970. In Leiden was sprake van huiskamerbijeenkomsten, dus geen al te grote groepen. MVM, dat meer gestructureerd was en een degelijk archief naliet na de opheffing in 1988, telde landelijk op het hoogtepunt in 1973 drieduizend leden; de Leidse afdeling drie jaar eerder rond de zestig.[2] 

 

Zowel voor MVM als DM waren de aloude actiepunten van de feministische beweging , zoals verbetering van de arbeidspositie van vrouwen en van hun positie in de politiek prominent. Daarnaast agendeerden deze organisaties nieuwe onderwerpen als doorbreking van traditionele rolpatronen (MVM) en legalisering van abortus (DM), ook in Leiden. Van Steen schrijft terecht dat dit ten opzichte van het verleden discontinue aspecten behelsden. MVM’ers speelden een voortrekkersrol bij Vrouwenstudies aan de Leidse universiteit. Een dergelijke binnen de universiteiten geïnstitutionaliseerde “wetenschappelijke tak” van de feministische beweging had ontbroken tijdens de eerste feministische golf, die wel de nodige wetenschap(sters) had voortgebracht.

 

In haar afsluitende hoofdstuk deelt Van Steen, naast een samenvatting, nog enkele conclusies, waarvan een belangrijke is, dat over het geheel genomen de Leidse vrouwenbeweging niet (significant) afweek van de landelijke. Een aantal keren dat dit wel het geval was, kwam hiervoor ten dele al ter sprake. Juist op basis van de gekozen invalshoek van continuïteit en discontinuïteit had meer naar voren kunnen komen dat de Leidse afdeling zowel in de eerste, maar nog meer in de tweede feministische golf een prominente rol heeft gespeeld, als aanjager en deelnemer, zoals hierboven al aangestipt. Discontinue elementen zaten meer in de (tijdgebonden)wijze waarop dan in het gegeven van de belangrijke rol op zich. Een verder punt van kritiek op dit boek is dat de veelheid van informatie zoals die wordt gepresenteerd hier en daar ten koste gaat van de leesbaarheid. Maar als geheel: een belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de vrouwenbeweging, niet zozeer vanwege vernieuwende inzichten als toch door de nieuwe informatie die het levert.

 

Boek: Agnes van Steen, Van liefdadigheid naar abortusstrijd. Leidse vrouwen en de Nederlandse vrouwenbeweging van 1860 tot 1990 (proefschrift van Universiteit Leiden, 22 november 2023), 342 pp.

 

[1] De helaas te vroeg (2020) overleden Zonneke Matthée was eveneens een prominent lid van deze groep.

[2] Anneke Ribberink, ‘ Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters’. Een geschiedenis van de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) 1968-1973 (Hilversum: Verloren 1998) 194, 316; Van Steen, Van liefdadigheid naar abortusstrijd , 224.